zondag 23 december 2012

Yasunari Kawabata

Tot nu toe zijn op dit blog voornamelijk cultuurverschillen tussen Nederland en Japan en onze reisverslagen aan bod gekomen. Aangezien ik momenteel voor mijn scriptie bezig ben met moderne Japanse literatuur uit het begin van deze eeuw, wil ik jullie graag een beknopt overzicht van het leven van schrijver Yasunari Kawabata bieden. Ik hoop dat jullie hierdoor niet alleen gestimuleerd worden om een werk van één van Japan’s beroemdste schrijvers te lezen, maar ook een idee krijgen waarom Japan en haar cultuur mij zo blijft boeien.

Yasunari Kawabata werd in 1899 in Osaka geboren, in een familie die reeds sinds lange tijd haar aristrocratische wortels kwijt was. Zijn jeugd werd gekenmerkt door een stroom van tegenslagen. Zijn vader, een dokter met een broze gezondheid, overleed toen hij twee was. Kawabata’s moeder liet een jaar later het leven. Toen de jonge Kawabata daarop bij zijn grootouders in Osaka zijn intrede nam moest hij al snel afscheid nemen van zijn grootmoeder en zusje en bleef alleen achter met zijn blinde grootvader.

Kawabata was een fijngevoelige jongeman die vaak wegbleef van school. Hij verkoos studie van de Japanse klassieken boven de omgang met leeftijdsgenoten. Ondank de overtuiging dat ook hij was voorbestemd om een vroegtijdige dood te sterven, slaagde Kawabata er in om een schrijver te worden in zijn vroege tienerjaren. Naar verluid wilde hij de luister en rijkdom die de familie in grootvaders dagen had gekend in ere herstellen. Toen Kawabata’s grootvader overleed in 1914, werd de schrijver in de dop een echte wees, die achterbleef zonder naaste familie.

Kawabata verhuisde naar Tokyo in 1917 om de middelbare school te bezoeken en startte in 1920 met een studie aan het Engels department van de Universiteit van Tokyo. Daar hielp hij om Shinshichō, het literaire tijdschrift waarin Kawabata debuteerde, opnieuw leven in te blazen. Kawabata zou gedurende zijn leven actief betrokken blijven bij literaire tijdschriften. Ook was hij lid van de jury die de eerste Akutagawa prijs toekende in 1935 en hielp hij de carrières van vele jonge schrijvers een duwtje in de goede richting geven.

Kawabata’s eigen carrière nam een aanvang halverwege de jaren ’20. Nadat hij in 1925 een dagboek publiceerde over het leven met zijn grootvader, volgde het volgende jaar één van zijn meest beroemde werken, De Danseres van Izu (伊豆の踊り子. In deze novelle wordt het verhaal van de onbeantwoorde liefde van een middelbare scholier voor een danseres die optreedt met een rondreizende groep muzikanten beschreven. Het werk was een doorslaand succes en bleek de eerste incarnatie te zijn van Kawabata’s meest geliefde thema “De ontdekking van een maagdelijke meisje van eenvoudige komaf door een uit gestudeerde man uit de grote stad. Ook schreef Kawabata in deze jaren het script voor de film Een Bladzijde van Waanzin(狂った一ページ), een film die zich afspeelt in een op hol geslagen gekkenhuis, schreef hij een aantal korte verhalen over de snel veranderende stad en publiceerde in delen De Scharlaken Bende van Asakusa (浅草紅団), dat een collage van het leven in de Dancehalls en café’s in Tokyo’s vermaaksdistrict aan de lezer bood.

In 1934 begon Kawabata aan Sneeuwland(雪国)te werken. Het verhaalt van de hopeloze
liefde tussen een welgestelde toneelrecensent uit Tokyo en een Onsen-Geisha uit de bergen van Niigata. Het kwam uit in 1937, waarna in 1948 een herziene versie werd gepubliceerd. Kawabata’s manier om zijn romans te schrijven, was behoorlijk ongebruikelijk. Hij schreef een boek nooit met een strak plot, van begin tot einde. In plaats daarvan schreef hij een episode, publiceerde deze en voegde daar weer een nieuw hoofdstuk aan toe zodra hij inspiratie kreeg. Hij verklaarde tenslotte een werk als voltooid, wanneer hij aanvoelde dat het zijn definitieve vorm had bereikt.

Kawabata’s werk belichaamt volgens sommigen de kern van de Japanse ziel. Dit, omdat zijn dubbelzinnige en gefragmenteerde manier van schrijven meer met de traditionele Haiku poëzie van doen lijkt te hebben dan met modern proza. Men moet echter oppassen om in Kawabata niet louter een vertegenwoordiger van Japanse schoonheid te zien. Gedurende de jaren 20 probeerde Kawabata namelijk bewust om technieken uit het Europese modernisme in de Japanse literatuur te verwerken, terwijl spaarzame dialogen, de afwezigheid van commentaar en plotselinge veranderingen van tijd en plaats veel gemeen hebben met de zich dan ontwikkelende techniek van de cinema.

Gedurende de oorlog werd Kawabata opgeroepen om verschillende plichten te vervullen voor het militaire bewind: hij moest de dagboeken van soldaten die op het punt stonden naar het front te gaan bewerken, Japan’s veroveringen in China vanaf het slagveld verslaan en in april 1945 tijd doorbrengen bij het Kamikaze corps op Kagoshima. Edward Seidensticker, die Kawabata naar het Engels vertaalde, suggereerde dat Kawabata niets van doen wilde hebben met nationalistische sentimenten en alles van een afstand gade sloeg. Echter, het is niet onaannemelijk dat Kawabata middels zijn berichtgeving het militaristische bewind steunde.

Toen Japan op de knieën werd gedwongen door de geallieerden, startte Kawabata een uitgeverij om
vooroorlogse literaire meesterwerken uit te brengen en een tijdschrift om nieuw schrijverstalent een kans te geven. In de vroege jaren 50 publiceerde Kawabata De Meester van het Go-spel(名人), Duizend Kraanvogels(千羽鶴)en Het Geluid van de Berg(山の音). Deze werken zijn trouw aan zijn opmerking dat hij ‘na de oorlog niet anders kon dan klaagzangen over het verdwijnende na-oorlogse Japan te schrijven’, en behandelen de dood, bedriegerij en het verdwijnen van traditie. Latere werken uit de jaren 60 als De schone slaapsters(眠れる美女)handelen over de emotionele isolatie en fysieke impotentie die mannen in de herfst van hun leven overkomt.

Kawabata’s werken zijn vanaf het midden van de jaren 50 vertaald en zijn reputatie, geholpen door zijn functie als ambassadeur van de Japanse literatuur, verspreidde zich snel naar het buitenland. Internationale erkenning leverden Kawabata de Nobelprijs voor de literatuur van 1968 op, maar Kawabata’s gezondheid nam snel af en de zelfmoord van zijn protégé, schrijver Yukio Mishima, bracht hem een emotionele klap toe. Op de avond van 16 april 1972 begaf Kawabata zich naar zijn schrijfkamer in Kamakura en beroofde zichzelf van het leven.

Dat de werken van Kawabata een complexe persoonlijkheid weerspiegelen, moge nu wel duidelijk zijn. Ook is goed terug te lezen hoe Kawabata worstelde met het verdwijnen van Japanse literaire tradities, maar desalniettemin probeerde om een nieuwe Japanse literatuur te beginnen waarin hij het moderniserende Japan kon vangen. Zijn omvangrijke oeuvre is daarom een laatste manifestatie van een verdwijnende tradtie, alsook een poging om die traditie te transformeren in een stijl die de tand des tijds kan doorstaan.

donderdag 20 december 2012

Hoofdstedelijke statussymbolen

Binnenkort zal de heilige berg Fuji niet meer te zien zijn vanaf de straten van Tokyo. Althans, zo kopte de krant The Japan Times. Inwoners van de Japanse hoofdstad zijn daar, zo blijkt uit het artikel, nogal van ondersteboven. Waarom?

Fujisan, met zijn 3776 meter de hoogste piek van Japan, is een berg zoals ieder kind deze zou tekenen: perfect driehoekig van vorm, de top immer met sneeuw bedekt. Omdat de slapende vulkaan zo hoog boven zijn omgeving uittorent is hij – als het helder weer is en er geen smog in de lucht hangt – vanuit de wijde omgeving te zien. Ook vanuit het ruim 100 kilometer verderop gelegen Tokyo.


Fujisan vanuit Fujimizaka, Tokyo

Om te begrijpen waarom deze berg per sé te zien moet zijn kan wat achtergrond geen kwaad. in de Edo-periode (1603-1868), toen de centraal gelegen stad Kyoto nog de hoofdstad van Japan was, ontleenden de inwoners van het oostelijk gelegen Edo (zoals Tokyo toen heette) status aan de berg. Niet voor niets figureert Fuji in veel van de werken van de bekende houtsnedekunstenaars Katsushika Hokusai en Utagawa Hiroshige. Met name Hiroshige’s serie 36 uitzichten op Fuji geeft een goed beeld van de vele plekken van waaruit de berg destijds te zien moet zijn geweest. Het ontbreken van zowel hoogbouw als smog speelde daarbij een belangrijke rol.


Fujisan vanuit Nihonbashi, Edo-Tokyo (Hiroshige)

Maar die tijden zijn voorbij. Miljoenenstad Tokyo barst onderhand uit zijn voegen, dus bouwt men steeds verder de hoogte in. Ook in Arakawa-ku, de laatste wijk van waaruit Fuji op straatniveau te zien was. Het uitzicht vanaf de zogenaamde Fujimizaka (富士見坂, letterlijk: ‘Fuji-bekijk-berg’) dreigt nu dus te worden geblokkeerd door een nieuw appartementencomplex. En daar is men op zijn zachtst gezegd niet blij mee.

Dat Fuji vanaf de steeds hogere gebouwen ook prima te zien is, telt niet. Juist het idee dat de heilige berg vanaf de straat bekeken kan worden appelleert aan de hoofdstedelijke trots. Dat dit in de praktijk nog maar vanaf één speciaal daar naar genoemde plek mogelijk is maakt niet uit: vanuit Tokyo is Fuji te zien. En vanuit Kyoto niet.

Want de onderlinge gezonde rivaliteit uit de Edo-periode is blijven bestaan, is mijn ervaring. Zo werd mij, toen ik in 2010 in Kyoto verbleef, door mijn Tokyo-vrienden toevertrouwd dat men daar veel onbeleefder zou zijn in het verkeer. Of dat zo is weet ik niet, ook al heb ik in drie dagen in Kyoto meer bijna-aanrijdingen gezien dan in twee maanden in Tokyo. Stom toeval?

Hoe het ook zij: in het geval dat Fuji daadwerkelijk uit beeld verdwijnt, heeft de hoofdstad altijd nog de Tokyo Sky Tree achter de hand. Dat men trots is op deze 634 meter hoge televisietoren bleek wel in 2011, toen ik met een bevriende Japanse familie de nog in aanbouw zijnde toren ging bekijken. De constructie zou pas een half jaar later worden geopend, maar dat was niet te merken: de merchandise vloog de winkels al uit, parkeerplaatsen in de buurt van de toren waren zeldzaam, en – leve Japan - speciaal daarvoor aangestelde wachten spoorden voetgangers aan om niet te lang in bewondering omhoog te staren en zo de stoep te versperren. Zie ook een eerdere blog van ons.

Toen ik daar, omringd door goedkeurend knikkende Japanners, naar boven stond te kijken beschouwde ik de Sky Tree als iets waar heel Japan trots op kon zijn. Na het bericht over de boze reacties op de uit beeld verdwijnende Fuji weet ik dat echter zo zeker niet meer.

dinsdag 18 december 2012

Reclame in Japan

Nieuwsgierig klik ik op de link. In beeld verschijnt een bos. De camera duikt onder het bladerdak, en ik zweef over een tientallen meters lange houten xylofoon, gebouwd tegen een heuvel. Op de top haalt een Japanse man een houten balletje uit een doosje en laat het naar beneden rollen. In de bijna drie minuten die het erover doet om bij het uiteinde te komen, is een nagenoeg perfecte woodblock-variant van J.S. Bach's ‘Jesu, Joy of Man’s Desiring’ hoorbaar. Van het doel of de context van het filmpje heb ik geen flauw idee, tot aan het einde blijkt dat het een reclame is. Voor een mobiele telefoon met een houten achterkant.



In Nederland hebben reclames normaal gesproken te maken met het product waarvoor reclame gemaakt wordt. Zo niet in Japan, het land van de meesters van de vreemde commercials.

Neem bijvoorbeeld de reclamecampagne van Softbank, een Japanse telecommunicatiegigant. Al sinds 2007 wordt de hoofdrol hierin vervuld door het personage Otosan Shirato. Zo’n langlopende campagne zou niet heel bijzonder zijn geweest – denk aan de Albert Heijn-man – ware het niet dat Otosan Shirato een witte pratende hond is. Bovendien is hij het hoofd van een familie, die verder bestaat uit zijn Japanse vrouw, dochter en afro-amerikaanse zoon. Het allerbeste hieraan: niemand kijkt er raar van op. Als Otosan een operatie ondergaat, gebeurt dat in een gewoon ziekenhuis. Als Otosan besluit dat hij de ruimte in wil, zit hij in het volgende shot doodleuk in een astronautenpak achter een module in een ruimtecapsule. The Japan Times becijferde in april van dit jaar dat het aantal avonturen van Otosan Shirato en zijn familie op 133 stond. Mede dankzij de witte hond wist Softbanks mobiele tak binnen 6 jaar uit te groeien tot de op één na grootste provider van het land.

Een ander voorbeeld: Boss Coffee van drankenfabrikant Suntory. Toen ik in 2006 voor het eerst naar Japan reisde heb ik een zomer lang lol gehad om de geniale marketing van dit product. Op elk blikje koffie is namelijk het gezicht van een pijprokende man afgedrukt, met daaromheen de woorden: ‘SUNTORY BOSS is the boss of them all since 1992’. Ik heb sindsdien een hoop fantastisch ‘engrish’ gelezen, maar dit steekt toch wel met kop en schouders boven de rest uit. Het slaat zo ontzettend nergens op. Wie is de baas? En over wie is hij de baas? En op welk terrein? Niemand weet het. En net toen ik dacht dat het niet beter kon, werd later dat jaar de Amerikaanse acteur Tommy Lee Jones het gezicht van het drankje. In gedachten zag ik Bill Murray voor me die in ‘Lost in Translation’ een reclame voor Suntory Whisky opneemt, en zich afvraagt waar hij in hemelsnaam in verzeild is geraakt. De stuurse blik waarmee voormalig Oscarwinnaar Jones zich door de filmpjes heen worstelt, zegt wat dat betreft veel.

Bovenstaand plezier zou niet mogelijk zijn geweest zonder reclamebureau Dentsu. Deze reus is in zijn eentje verantwoordelijk voor meer dan één derde van de Japanse reclames. Zo komen Otosan en Boss Coffee uit de koker van reclameman Hiroshi Sasaki, een inmiddels ex-medewerker van Dentsu. Dat het bedrijf van meer markten thuis is, blijkt uit een stuk op website Tofugu. Zo huurde de Japanse overheid het in om tijdens lokale referenda zogenaamde lokale bewoners het bestaande beleid te laten steunen. En dat niet alleen: weblog Mutantfrog citeert uit het in 2005 verschenen boek ‘Dentsu’s True Colors: The Media Industry’s Greatest Taboo’. Daarin wordt beschreven hoe Dentsu LDP-premier Junichiro Koizumi vanaf het begin van diens ambtsperiode adviseerde over diens imago en mediaoptredens. Goedbeschouwd zou je Koizumi’s succesvolle premierschap één grote reclame kunnen noemen.

Maar goed. Het is, deze dubieuze praktijken daargelaten, te hopen dat de Japanse talentvolle reclamemakers hun weg naar de rest van de wereld weten te vinden. Softbank nam onlangs een groot Amerikaans telecombedrijf over, dus de kans bestaat dat Otosan en zijn wonderlijke familie het in de Verenigde Staten gaan proberen. Van mij mogen ze.

Ten slotte een tip: voor wie net als ik geen genoeg kan krijgen van al die fantastische filmpjes, maakt YouTube-user JPCMHD iedere twee weken een overzicht van de leukste reclames van het moment. Te zien in onderstaande aflevering: onder andere maïskorrels die luid zingend in soep zakken, R2-D2 en C3PO die een hybride Toyota aanprijzen en Nintendo’s nieuwste spelcomputer die zichzelf aan de kijker voorstelt. Aanrader!

zondag 16 december 2012

Dingen die je mist: de Kohaku Uta Gassen

Op Oudejaarsavond zullen we ons dit jaar vermoedelijk bezig houden met oliebollen, de zoveelste eindejaarsconference of een ander door Nederland belangrijk geacht televisiespektakel. Wij denken dan met weemoed terug aan Oudjaar 2011, in Japan, waar de hele natie aan de buis gekluisterd is voor de Kohaku Uta Gassen. Tijdens dit wervelende, uren durende songfestival maken afwisselend fonkelnieuwe groepen, heel oude Enka en gevestigde artiesten hun opwachting. Ook wij waren totaal in de ban van Kara, Aiko, de Sukiyaki-song, en Arashi, die naast optreden ook het geheel aan elkaar praatten. Bord op schoot, bierru uit blik en genieten maar. Volop.


De Kohaku Uta Gassen (紅白歌合戦, letterlijk: 'De liedjesstrijd tussen rood en wit') is een evenement zonder weerga. De meest populaire artiesten van Japan (en sinds enkele jaren ook Korea) worden op basis van geslacht over de teams verdeeld: rood voor de dames, de heren doen het met wit.

In de daaropvolgende uren brengen de artiesten hun nummers live ten gehore. Soms is dat te horen (hier en daar namen wij onzuiverheden waar, om het maar eens voorzichtig uit te drukken), maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dezelfde stemmen op cd ook niet altijd loepzuiver zijn. In de Japanse popmuziek gaat het, veel meer dan om zangkunsten, om de totale beleving: dans en choreografie, make-up, hairstyling, kostuums, decors en uitlichting, glitter en bling.

Het geheel wordt tussen de nummers door aan elkaar gepraat door afwisselend de captains van het rode en witte team. Vorig jaar waren dat actrice Mao Inoue voor het rode damesteam en boyband Arashi voor wit. Dat leverde dus de voor ons ongebruikelijke situatie op waarbij één meisje (Mao) steeds door vijf jongens werd onderbroken.

Na ruim vier uur (vaak komt het aantal te zingen liedjes boven de vijftig uit) bepaalt het 3000-koppige publiek samen met een vakjury welk team gewonnen heeft. Aan het oordeel van de jury mag daarbij getwijfeld worden, aangezien enig verstand van of verbintenis met de Japanse muziekindustrie allerminst een vereiste is. Op 31 december 2011 ging de overwinning naar het rode team.

We waren die avond getuige van de 62e editie van de Kohaku, die al sinds 1951 door televisiestation NHK wordt uitgezonden. Dit Japanse equivalent van de Nederlandse publieke omroep zendt niet alleen uit, maar produceert ook: dat betekent dat deelname aan de Kohaku uitsluitend op uitnodiging van NHK geschiedt.

Uiteraard vindt deze selectie plaats op basis van populariteit en kwaliteit van artiesten. Om bepaalde groepen kan men simpelweg niet heen. Echter, geheel volgens Japanse traditie, waar men niemand voor het hoofd wil stoten als dat enigszins te vermijden valt, wordt de selectie ook gemaakt op geografische en demografische gronden: artiesten worden ook zorgvuldig en evenwichtig geselecteerd op regio en op doelgroep. Zo kan het dan ook gebeuren dat relatief onbekende zangers en zangeressen zich voor de duur van één nummer aan de natie mogen presenteren.

Deelname wordt daarom altijd als een enorme eer beschouwd. Bovendien werkt het twee kanten op: enerzijds krijgt de carrière van de artiesten die op de Kohaku te zien zijn geweest een enorme boost; anderzijds weet NHK zich hierdoor altijd vóór de commerciële zenders te verzekeren van de meest populaire artiesten van het afgelopen kalenderjaar.

Want Japan zou Japan niet zijn als het evenement ongekopieerd was gebleven: op een commercieel net trad op hetzelfde moment een tweederangs garnituur aan sterren op. Wel leuk, maar niet van het niveau van de Kohaku Uta Gassen. Oneindig jammer dat we er hier niet naar kunnen kijken.

We wonen in Nederland tussen Engeland en Japan in. Waar in Engeland elke TV-persoonlijkheid bulkt van de humoristische zelfspot, wordt in Nederland door de cabaretier van dienst de draak gestoken met andermans falen, in politiek of maatschappelijk opzicht. Wie boven het korenveld uitsteekt wordt afgemaaid. De eigen positie van de conferencier staat niet ter discussie. En zo vinden wij het blijkbaar leuk.

In Japan gaat het op Oudjaar niet om politiek, en eigenlijk ook niet om humor. Ze doen gewoon met zijn allen zo mooi mogelijk hun ding. Al werd vorig jaar bij wijze van uitzondering natuurlijk wel veel aandacht geschonken aan de slachtoffers van de tsunami in noordoost Japan.

Maar dat was dan ook wel een heel uitzonderlijke gebeurtenis. Laten we luchtig eindigen: Geniet van het volgende Kohaku-voorbeeldje en la-la-la-la-la gerust mee.