Zij staarde mij aan, te midden van al die tientallen andere kommetjes en schoteltjes met producten die net als zij uit de zee of de “wiver” afkomstig waren.
Zij staarde mij aan, op haar zij gelegen, met één oog strak op mij gericht alsof ze zeggen wilde “ik daag je uit, dit gaat je niet lukken”.
Zij was een “wiverfish” en ik mocht haar als delicatesse beschouwen. Het zweet brak me uit, want ik ben niet zo van de vis, of deze nu uit de rivier komt of uit de zee. Zij was niet groter dan de afstand tussen pink en duim uiteen gestoken, maar ze leek van een onoverkomelijke grootheid . Mijn tafeldame zag kans om zeer behendig met hashi – eetstokjes – in een mum van tijd het diertje te fileren en te verorberen, waarna niets anders overbleef dan het intacte graat. En het kopje. En nog steeds, het oog.
Nu jij, sprak het oog. Inmiddels waren er vier ogen op mij gericht: twee van mijn tafeldame en twee van mijn en haar vis.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten