Hoewel de grote Tohoku aardbeving en tsunami op het moment van schrijven alweer bijna een jaar geleden zijn, is de herinnering aan de ramp in Japan nog springlevend. Ook vertrekken iedere dag vrijwilligers vanuit het hele land naar het rampgebied, om hun steentje bij te dragen aan het puin ruimen en om de getroffenen moed in te spreken. Ook Waseda stuurde onlangs een Engelstalige vrijwilligersexpeditie op pad, waar ik ook aan deelnam.
11 Maart vorig jaar voltrok Japan's grootste ramp van de afgelopen 65 jaar zich in de Tohoku. Een aardbeving met een kracht van 9 op de schaal van richter schudde de aarde. Alsof dit al niet genoeg was, volgde op de aardbeving de verwoestende tsunami, die op sommige plaatsen een hoogte van wel 40 meter bereikte. Hele nederzettingen werden weggespoeld en maar liefst 15000 mensen lieten het leven. Op het moment van schrijven zijn nog zeker 3000 mensen vermist en leven duizenden slachtoffers in de tijdelijke woningen die voor hen zijn neergezet.
Hoewel ik de ramp op televisie had gezien, meende ik dat het in levende lijve op de rampplek aanwezig zijn het abstracte leed van de televisie menselijke proporties zou geven. Hieronder volgt een verslag van ons bezoek als Waseda-studenten aan de rampplek, en de zaken die daarbij opvielen.
Zaterdagavond 4 februari was het verzamelen geblazen in het Okuma Garden House, de lunchruimte van de Waseda universiteit. Onze dormmanager, Hiroshi Sugino, had zich ook opgegeven voor de activiteit, dus getweeën begaven we ons naar de briefing. Nadat iedereen zich had aangemeld bij de staf, was het de beurt aan meneer Yamaguchi, de leider van het Waseda Volunteer Center. Hij was reeds negen keer naar de Tohoku geweest, dus hij kon vertellen over hetgeen ons te wachten stond. Meneer Yamaguchi waarschuwde dat we er op voorbereid moesten zijn dat oog in oog staan met de verwoestingen voor sommigen wellicht te veel zou worden. Ook drukte hij ons op het hart om goed te communiceren, zodat de activiteit ordelijk zou verlopen en om onze gevoelens goed te uiten. Na deze eerste waarschuwingen werd het plan voor onze expeditie ontvouwd. We zouden met de nachtbus naar de Iwate prefectuur trekken, die in het noordwesten van het eiland Honshu ligt. Op zondag stond het sneeuwruimen in Kamaishi op het programma en de maandag zouden we een lezing gaan bijwonen van een slachtoffer van de ramp. Na de uitleg deelde meneer Yamaguchi ons in groepen in. Na een korte kennismakingsronde met het team begaven we ons naar de bus en reden we noordwaarts Tokyo uit.
Na een busreis van ongeveer elf uur arriveerden we bij het Toono Cleanup Center, waar andere vrijwilligers al waren aangekomen. Het druilerige weer van Tokyo had plaats gemaakt voor een flink pak sneeuw. We waren dan ook blij dat we voldoende warme kleding bij ons hadden, temeer daar er in alle ochtendvroegte gymnastiek op het programma stond. De radio ging aan, de armen en benen werden gestrekt, en op een vrolijk deuntje werden de stijve ledematen weer enigszins soepel gemaakt. Na deze lichamelijke oefening gaf een lokale vrijwilliger ons instructies en toog ons mee naar de haven van Kamaishi. Al hoewel we ons hadden ingesteld op de verwoesting die we zouden aantreffen was de daadwerkelijke aanblik erger. Niet zozeer omdat we het puin nu met eigen ogen zagen, maar omdat er eigenlijk verrassend weinig over was van het puin. Hier en daar stonden nog enkele gebouwen overeind, maar voor de rest was plek waar eens de haven van Kamaishi te zien was geweest met de grond gelijk gemaakt. Doordat de situatie van vlak na de ramp niet meer waar te nemen was, werd het aan ons eigen voorstellingsvermogen overgelaten hoe erg de ramp moest zijn geweest. Met name toen ons verteld werd dat de tunnel waardoor we naar de haven reden vol had gelegen met stoffelijke overschotten en puin, drong de ernst echt tot ons door.
De golven in Kamaishi waren maar liefst 22 meter hoog geweest en hadden alles op hun weg meegenomen. De paar gebouwen die we zagen bij het binnenrijden van de haven waren voorzien van verschillende merktekens, om de staat van het gebouw aan te geven. Gebouwen met rode vlaggen waren verboden terrein, aangezien deze op instorten stonden. De bewoners hadden toestemming gegeven om deze huizen te slopen, aangezien ze niet meer te redden waren. Uit gebouwen met een gele vlag mochten alle spullen worden verwijderd, omdat de vloedgolf de inventaris onherstelbaar had beschadigd. Huizen met een kruis op de muur ten slotte, herbergden één of meerdere dodelijke slachtoffers. Natuurlijk waren de lichamen al lang geleden geborgen, maar de wetenschap dat de doden niet alleen meer een nummer op televisie waren was behoorlijk ontnuchterend. Bij de overblijfselen van wat eens een middelbare school was geweest hielden we stil, en kregen we instructies van een vrijwilliger die al maanden onverstoorbaar puin aan het ruimen was. De sneeuw om de noodwoningen die voor de slachtoffers waren gebouwd, lag te hoog opgetast, dus wij moesten deze gaan verwijderen. Met vereende krachten werd de sneeuw, die op sommige plekken al begon te bevriezen, verwijderd en op een hoop verderop gegooid. Ons team bestond uit een Chinese, twee Japanners, een Amerikaan en ik, dus het was een internationale samenwerking. Het was hartverwarmend om te zien hoe de slachtoffers die in de noodwoningen wonen ons bedankten en hoe hun gezichten oplichtten door de wetenschap dat ook buiten Japan aan hun lot wordt gedacht.
Na het sneeuwruimen was er gelegenheid voor de werkers om zich op te frissen in de Onsen en werd er overnacht in een middelbare school in Hakozaki, een stadje in de buurt. De maandag moesten we alweer vroeg uit de veren, want er stond een lezing in het noordelijker gelegen Tagajo op het programma. In de Baptistenkerk aldaar hield één van de slachtoffers een lezing over de traumatische ervaring die hij had opgedaan tijdens de ramp. Terwijl de golf met een noodvaart landinwaarts rolde, probeerde deze meneer Otomo om een bejaarde man die niet snel genoeg kon lopen te redden. Echter, vlak voordat hij de bejaarde man in veiligheid had kunnen brengen, raasde de golf op hen af, en had hij noodgedwongen alleen zijn toevlucht moeten zoeken in een schoolgebouw. Meneer Otomo had de oude man koste wat het koste willen redden, maar de man had hem verzocht om alleen verder te gaan, omdat hij wist dat ze anders getweeën door het kolkende water zouden worden verzwolgen. Het laatste wat meneer Otomo zag van de man was hoe hij kopje onder ging. Diep onder de indruk van dit relaas stapten we in de bus om de reis huiswaarts te aanvaarden. Alhoewel we slechts enkele uren sneeuw hadden geruimd, had de algehele aanblik van de Tohoku onze perceptie van de ramp blijvend doen veranderen.
zondag 12 februari 2012
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten