donderdag 7 februari 2013

V.O.C.-mentaliteit

4 februari 2013. In Nederland een maandag zoals alle andere. Aan de andere kant van de aardbol echter, vindt een bijzondere gebeurtenis plaats. In het stadhuis van de Japanse stad Nagasaki, zet de burgemeester van Leiden zijn handtekening onder een verdrag dat de reeds 400 jaar durende  band tussen beide steden zal versterken. Hoewel dit verdrag in Japan de nodige media-aandacht verkreeg, was een klein artikeltje in het Leidsch Dagblad aan Nederlandse kant voldoende. Omdat dit op zijn minst eigenaardig te noemen is, besloot ik de cultuurverschillen in deze kwestie eens aan een nadere blik te onderwerpen.



Toen de Nederlanders in Japan aankwamen, was dit vooral vanuit economische motieven. De Verenigde Oost-Indische Compagnie had zilver en koper nodig om voldoende liquide middelen te hebben in Azië en hoopte deze edelmetalen in ruil voor zijde te verkrijgen. Op slinkse wijze hielpen ze de Japanners om de Portugese handelaren voor hen te verjagen. Zij begingen namelijk de fout om de Japanners tot het Katholieke geloof te willen bekeren. De protestantse Nederlanders hadden geen last van deze bekeringsdrang en mochten vervolgens als enige Europese natie handel drijven met Japan, eerst vanuit de Hirado, later vanuit het eilandje Deshima in de baai van Nagasaki. Voor de Japanners waren de Nederlanders gedurende meer dan 200 jaar een venster op de westerse wereld. Want hoewel er zijde werd verkocht, bereikte ook een hoop westerse wetenschap de Japanners. Onder andere geneeskundige boeken, technieken over oorlogvoering en westerse wapens bereikten de Japanse kust. Doordat Japan via Nederland in aanraking kwam met kennis die enorme voordelen bood in geneeskunde en oorlogsvoering, is het niet verwonderlijk dat de Japanners deze kennisoverdracht tot op dag van vandaag respecteren en blijven gedenken.

In 2004 kwam ik voor het eerst in aanraking met de fascinatie van Japanners voor Nederland in het kader van een uitwisselingsproject tussen Nijmegen en de Japanse stad Higashimatsuyama. De 'uitwisseling' bestond uit een delegatie middelbare scholieren die ingekwartierd werden bij de gastgezinnen van een middelbare school waar ik zelf naartoe ging. De Nijmeegse school ronselde de logeeradressen, ontving de delegatie hartelijk, bood een programma aan, maar maakte zelf geen aanstalten om een tegenbezoek te organiseren. Was het een kwestie van geld? In elk geval wilde het Nijmeegse bedrijfsleven niet bijdragen omdat er geen economisch belang mee gemoeid was. De stedenband tussen Nijmegen en Higashimatsuyama was mij tot op dat moment onbekend, terwijl we een jaar later met mijn gezin in Higashimatsuyama allerhartelijkst ontvangen werden door nota bene de burgemeester, die voor de gelegenheid alle Delfts Blauw uit de kast had gehaald. In Higashimatsuyama is zelfs een Nederlandse trapgeveltjesstraat nagebouwd met het Nijmeegs gemeentewapen in de gevel boven de poort. Wrang detail is dat de stedenband in Nijmegen niet wordt genoemd wanneer je het stadhuis betreedt.  


Dat we op de middelbare school in Nederland niets leren over deze bijzondere relatie, zou aan Japanse zijde niet begrepen worden. Men zou kunnen aanvoeren dat de Japanse ‘wetenschappelijke’ kennis vanuit Nederlands perspectief niet veel te bieden had. Echter, ik denk dat er nog iets anders aan de hand is. De manier waarop Japanners economische en persoonlijke relaties met elkaar aangaan, verschilt erg van de Nederlandse manier. Een treffend voorbeeld hierbij is een anekdote van een oom, die jaren lang op een baggerschip met zowel Nederlanders als Japanners aan boord werkte. Het Nederlandse deel van de bemanning had nogal eens de neiging om grappen uit te halen. Op een goede dag beloofde de opzichter van een ploeg dan ook een gouden horloge aan de Japanners, als zij goed werk zouden leveren. De Japanners werkten zich daarop in het zweet, in de verwachting na de klus daadwerkelijk een gouden horloge te krijgen. Toen de opzichter met bulderende lach verkondigde dat het een grap was, ontstaken de Japanners in grote woede omdat de belofte niet was nagekomen.

In Japan is een belofte daadwerkelijk een belofte, die niet eenvoudig gebroken wordt. Daarnaast liggen relaties tussen bedrijven vaak al generaties lang vast en wordt een vertrouwensband gecreëerd die de voorstellingsvermogens van de meeste Nederlanders ver te boven gaat. In Nederlandse handelsrelaties is flexibiliteit belangrijker. Zij kwamen in de eerste plaats naar Japan vanwege het zilver en koper, niet om kennis te nemen van de Japanse cultuur. Hoewel de Duitse arts Von Siebold, in dienst van de VOC, onderzoek deed naar cultuur en natuur van Japan, waren de meeste Nederlanders enkel in Nagasaki voor de handel. Toen Nederland haar handelsmonopolie in 1855 verloor, boette Japan in aan betekenis voor het vaderland. Japan verwerd tot één van de vele plekken waar de VOC handel had gedreven, terwijl de Nederlanders in Nagasaki tot op de dag van vandaag een prominente rol innemen in het Japanse schoolcurriculum. Dit is, als je het mij vraagt, een gemiste kans. Het zou goed zijn om ook in Nederland te benadrukken wat voor bijzondere band bestond, en hopelijk zal blijven bestaan, tussen Nederland en Japan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten