vrijdag 30 juli 2010

Umeboshi / de Blauwe Diamant

Niet lang geleden werd er in Nijmegen geploeterd op de Vierdaagse van Nijmegen. Broeierige warmte, blaren, zouttekort, uitdroging, misselijkheid, het zijn voorwaar barre omstandigheden. Hadden zij maar de umeboshi gehad, de ingelegde en gedroogde Japanse pruimen. Wij denken dat Japanners niet zo zeer zo oud worden van een levenlang vis eten als wel van het dagelijks gebruik van de umeboshi in de keuken en onderweg.

De ume wordt ook wel liefkozend de blauwe diamant genoemd. Strikt genomen is het geen pruim maar een abrikoosvariant die haar weg 1300 jaar geleden van China, via –zoals zovaak- Korea naar Japan heeft gevonden. Ook toen al slaagden de Japanners er in om een reeds bestaand product te verrijken en te verbeteren: de Japanse ume is ronder en groter dan de Chinese variant en bevat nog meer voedingsstoffen, die de eretitel diamant onder het fruit rechtvaardigen.



Een prima snack dus, zeker met deze hitte die –helaas- met geen woorden te beschrijven is: je moet het ondergaan. Zij die Japan eerder in de zomer bezochten weten waar ik het over heb, en kennen ook de gelukzalige verlichting die een ume in dergelijke omstandigheden biedt. Verkrijgbaar bij elke Konbini (dus letterlijk op elke straathoek). Met name de gedroogde variant is populair, want makkelijk mee te nemen. Een opvallend detail is dat, in tegenstelling tot bijna alle andere producten in de Japanse geoliede consumptiemaatschappij de umeboshi geen enkele reclame behoeven - maar toch gretig aftrek vinden. De Japanner weet wat te doen om kwiek te blijven in de zomer.

Vanuit thuis is een verlanglijstje opgesteld met mee te brengen boodschappen en souvenirs uit Japan. Bovenaan staan steevast de roze zakjes umeboshi.

dinsdag 27 juli 2010

Japanse consumptiedrang

Gisteren, op een doordeweekse dinsdag, bezochten Tom, Bas en ik het Tokyo Metropolitan Office in Shinjuku. De machtige constructie is één van de hoogste in de buurt, en vanaf één der torens kan een uitstekend uitzicht verkregen worden over Tokyo. Na een korte inspectie van meegebrachte tassen (een pure formaliteit in een veilige stad als Tokyo), stappen we in de lift en zoeven met een nauwelijks voelbare noodgang naar boven. Echter, als we uitstappen, treffen we niet de verwachte verrekijker aan waarmee megalopolis Tokyo bezien kan worden. In plaats daarvan is de hele verdieping gevuld met een vreemde combinatie van souvenirwinkeltjes en een Italiaanse koffiebar. Het valt ons ook hier weer op dat de Japanners nauwelijks gelegenheden en plekken onbenut laten om producten, dan wel diensten aan te bieden. Daarom bij deze een blog over de consumptiedrang in Tokyo die men, geheel volgens de Japanse hang naar perfectionisme, tot grote hoogte weet te brengen.

De gemiddelde inwoner van Tokyo heeft een chronisch gebrek aan tijd. Of het nu overwerkende salarymen, fulltime huisvrouwen, of jeugd die zich na schooltijd nog eens verplicht laat bijspijkeren op cramschools betreft, de tijd waarin bedrijven hun potentiële klant kunnen bestoken met reclame is beperkt. De Japanners zouden de Japanners niet zijn, als ze niet allerlei manieren hebben uitgevonden om de argeloze consument alsnog te voorzien van de nodige impulsen die tot kopen aanzetten. Waar in Nederland vaak onder etenstijd gebeld wordt om allerhande producten te slijten, bestookt men in Japan de klant met mobiele reclame mail. Zo mochten wij vorig jaar, toen we een Japans mobieltje tot onze beschikking hadden, maar liefst vijf keer per dag gunstige aanbiedingen voor een nieuw huis of een andere baan ontvangen. Toen we aan onze gastmoeder vroegen of we het niet uit konden zetten, staarde ze ons verbaasd aan met de woorden: 'maar willen jullie dan niet weten waar Yakitori de volgende week 20 yen goedkoper is?!'.
De mobiele reclame is niet de enige commerciële functie van het technologisch wonder dat Japanse mobiele telefoon heet. Men propt elk denkbaar snufje in toestellen, waardoor er onder andere mee betaald kan worden. Even vreesden we dat een vrouw in de metro op het punt stond om haar telefoon kapot te slaan op de incheck-poortjes, maar gelukkig bleek ze de telefoon eventjes zacht op het betaalvlak te drukken. Met name de grootste Japanse mobiele provider, NTT Docomo, heeft een waar arsenaal aan diensten om het de consument zo gemakkelijk mogelijk te maken zijn Yen via de mobiele telefoon uit te geven. Zo is er de dienst I concierge, die een overzicht biedt van de winkels en restaurants in de buurt en de dienst Cmode, waarmee de gebruiker met zijn telefoon bij allerhande automaten kan betalen.

Japanse automaten, de zogenaamde Jidohanbaiki, zijn een waar fenomeen en verschillen op sommige punten van hun westerse tegenhanger. Zo bestaat er ten eerste de mogelijkheid om yen biljetten in het apparaat te schuiven, hetgeen ideaal is voor degenen die geen cash bij zich hebben. Voorts hebben de automaten die drinken bevatten de handige eigenschap dat ze in de zomer de inhoud koelen en in de winter de inhoud verwarmen. Qua uitwerpsnelheid laat de Jidohanbaiki buitenlandse automaten ver achter zich, met donderend geweld is het gekozen product al uitgeworpen terwijl de selectieknop nog maar nauwelijks losgelaten is. Verder is de Jidohanbaiki zo aangenaam omdat er behalve versies met drinken, ook nog varianten met sigaretten, stropdassen en zelfs onderbroeken zijn. Ook is in een stad als Tokyo ongeveer iedere tien meter een ander kluitje Jidohanbaiki te vinden. Het maakte dat Tom en ik vorig jaar, in navolging van de Japanners, iedere dag wel drie flesjes frisdrank uit de automaat trokken. Hoewel we onze flesjes dit keer grotendeels met water navullen, blijft de jidohanbaiki en haar gemakken lonken.

Wat ook een onweerstaanbare verleiding biedt aan de Japanse consument, is de televisie. Waar in Nederland allerhande regels bestaan die sluikreclame trachten te weren, lijkt het alsof de Japanners juist zoveel mogelijk producten aanprijzen in hun tv-shows. Onlangs mochten we getuige zijn van de Japanse introductie van de nieuwe iPhone. Omdat het apparaatje gefabriceerd wordt door een Amerikaanse (buitenlandse!) fabrikant was er wellicht enige huiver bij de marketingbureaus dat Apple's nieuwste telg niet aan zou slaan bij het Japanse publiek. De oplossing bleek echter simpel. Allereerst zond Nihon Television een communicatiespecial uit, waarin het gebruik van smartphones in Japan werd onderzocht. Uiteraard was het gebruikte voorbeeld van een smartphone de iPhone 4, en natuurlijk waren alle Japanners die het apparaat gebruikten uitermate tevreden over de manier waarop dit hun levens verrijkte. Hoewel een dergelijk mechanisme ook wel in Nederland voorkomt, is het in Japan van een ongekende omvang en wordt een product letterlijk in alle beschikbare media aangeprezen. Zo worden treinen volgeplakt met iPhone 4 stickers, halen beroemdheden die zich in elke Japanse talkshow laten zien het apparaatje uit hun zak om de voordelen die het hun op levert op te sommen en spotten wij in menig elektronicazaak speciaal ingerichte stands voor de felbegeerde telefoon.

Het verbaast ons nu allerminst dat het aantal iPhones in de Yamanote trein iedere ochtend exponentieel toeneemt. Of het nu zaakjes vol met toeristische snuisterijen, aanbiedingen voor Yakitori of campagnes zijn om een nieuw apparaat aan te prijzen, het lijkt in Japan allemaal net even wat aantrekkelijker te zijn dan in het buitenland.

donderdag 22 juli 2010

Zoals een Inuit duizend woorden voor even zovele soorten sneeuw heeft ..

.. heeft men in Japan duizend verschillende woorden voor even zovele soorten soja-saus. Waar men in Nederland alleen ketjap manis kent, als een zoetige smaakversterker voor Indonesische gerechten, hanteert men in Japan veel meer varianten van de saus op basis van soja. Toegegeven, Nederlanders zijn verzot op ketjap, schrijven het zelfs in hedendaags Bahasa wel als kecap, en nemen het op vakantie naar den vreemde mee, net als de aardappels, hagelslag en drop. Toegegeven, de meer avontuurlijke Nederlander kent inmiddels ook wel de elegante zwarte flesjes met dubbele rode schenkdop van het merk Kikkoman zoals deze bij de meer authentieke Chinese en Japanse restaurants naast het peper- en zoutstelletje op de tafelhoek staan. Maar er blijken zoveel meer nuances in sojasmaak voorhanden. Hieronder een kleine greep uit het assortiment zoals we dat in de Japanse supermarkt aantreffen. Wees echter gewaarschuwd: we gaan de diepte in.



Wat is sojasaus eigenlijk? De basisingrediënten zijn –uiteraard- de sojaboon, geroosterd graan, water en zeezout. Hoewel uiterst populair in de Aziatische keuken wordt hij in het Westen slechts mondjesmaat toegepast: worcestersaus en maggi zijn de enige soorten saus die enigszins in de buurt komen. De echte saus wordt namelijk ook nog eens gefermenteerd en gemengd met wat alcohol. Dat soya in Azië zo wijdverspreid gebruikt wordt betekent tegelijkertijd ook dat hij in de loop der eeuwen aan de plaatselijke smaak is aangepast. Probeer dus niet een Chinees gerecht op smaak te brengen met Kikkoman: het resultaat zal wellicht smakelijk, maar niet zoals verwacht zijn.

Ook binnen Japan zijn er verschillende soorten saus. De traditionele vete tussen Kanto (Tokyo) en Kansai (Osaka en Kyoto) gaat niet alleen over standaarddialect en televisieprogramma’s, maar ook voedsel. Dus is het gepast dat beide regio’s een eigen saus hebben. In het geval van de Kanto is dit de zogenaamde Koikuchi saus, die –helaas, Osaka’ers- als standaard Japans wordt beschouwd. De Kansai-variant Usukuchi is, in tegenstelling tot de bijna zwarte Koikuchi, wat lichter van kleur en smaak. Sowieso lijkt men in Osaka niet zo dol op sterke smaken daar de Shiro-variant ook haar oorsprong in deze regio kent. Hierbij is de graan/soya verhouding nogal in het voordeel van de eerste uitgeslagen. Haar tegenhanger is Tamari, afkomstig uit het midden van hoofdeiland Honshu, die wordt gekenmerkt door haar lage graangehalte. Ten slotte is er nog de Keizerlijke Variant: Saishikomi wordt, in tegenstelling tot de andere soorten, niet in zout water gebrouwen maar in soya zelf, wat hem veel zoeter dan de rest maakt. En uiteraard -marketingexperts als ze zijn- hebben de Japanners allerhande labels voor de verscheidene sauzen bedacht. Naar mate van graad van fermentatie liggen de flesjes in de supermarkt gerangschikt. Dat zegt de gemiddelde westerse fijnproever bij een eerste bezoek natuurlijk niets, en daarom bij deze mijn top drie van niet te missen soorten:

1. Niniku
Met stip op één: niniku! Sinds de eerste kennismaking in 2006 staat deze bij iedere tafelgrill, gourmet of barbecue te huize Omes gebroederlijk tussen de whisky-cocktail en gembersaus. Het bevat namelijk het wonderingrediënt: knoflook! Die hebben we ook al jarenlang van Remia en Calvé, zult u zeggen, maar deze variant, namelijk in combinatie met soya, blijkt oh zo veel subtieler en beter gedoseerd. In het geval van een tandartsbezoek de volgende ochtend wordt gebruik helaas nog steeds afgeraden.

2. Sobatsuyu
De sobatsuyu vormt een goede tweede. Omgekeerd evenredig aan het oplopen van het kwik neemt de Japanse behoefte aan warme maaltijden ’s zomers af. Jazeker, noedels eet men hier in de maanden juni, juli en augustus gewoon koud. Niet zelden hebben wij een schaal voorbij zien komen waarin soba – boekweitnoedels - en ijsblokjes gebroederlijk naast elkaar liggen. Daarbij hoort uiteraard ook een speciale saus of tsuyu, samengesteld uit een aardige hoeveelheid dashi (een Japanse bouillon), zoete soyasaus en mirin (zoete rijstwijn vor het kokkerellen). Deze saus geniet zulk een populariteit dat deze, als de soba eenmaal opgeslurpt zijn, met het water waarin de noedels gekookt zijn opgedronken wordt.

3. Ponzu
Nummer drie, maar zeker niet de minste, is de niet te versmaden variant ponzu, samengesteld uit mirin, rijstazijn, bonitovlokken (vis, familie van de makreel) en kombu (zeewier). Dit mengsel wordt, na te zijn afgekoeld, op smaak gebracht met een of meer van de volgende Japanse citrusvruchten: yuzu, sudachi, daidai of kabosu. Wie het zelf wil proberen: citroen en/of limoen volstaan ook. In beginsel is ponzu dus een lichtgele, waterige saus, maar omdat het voor gebruik meestal wordt vermengd met sojasaus heeft ook dat mengsel de naam ponzu of ponzu saus.

In het begin is het misschien even wennen, maar uiteindelijk een waardevolle uitbreiding op het Westerse smakenpalet. En ook al schenk je het zelf niet over je eten heen, alles wat je geserveerd krijgt is op de een of andere manier al in aanraking geweest met het donkerbruine goud. Na een week ben je vergeten hoe eten zonder smaakte!

woensdag 21 juli 2010

DiCaprio? Watanabe!

Elke zomer kent haar zogenaamde blockbusters - films waarvan op voorhand al zeker is dat ze de kassa’s gaan laten rinkelen, ongeacht de uiteindelijke kwaliteit. Echter, enkel de allergrootste films kennen een wereldwijde release: Japanners krijgen sommige Westerse producties pas een half jaar later te zien. Zo niet ‘Inception’.

Met akelig weinig bekend over het verhaal en amper vrijgegeven beelden zijn de verwachtingen wereldwijd torenhoog gespannen. Zo ook in Tokyo, want draai één maal om je as –waar je ook staat- of er hangt wel ergens een affiche van de film. Hetzij een doek van 10 meter vanaf de bovenste verdieping van een kantoorpand, of een poster van normale afmetingen in een metrostation. De film staat dan ook bij erg veel Japanners op de radar –er is immers geen ontsnappen aan- maar misschien om andere redenen dan de onze.

De film wordt hier net als in Europa en Amerika in de markt gezet als ‘van de regisseur van The Dark Knight’, maar ga er maar niet van uit dat er één Japanner is die de naam Christopher Nolan kent. En daar houdt de vergelijking ook wel op, want ook al is de hoofdrol weggelegd voor Leonardo DiCaprio, geen Japanner die dat heel interessant vindt. En wel om de volgende reden: Ken Watanabe, een van de drie Japanners die het wist te maken in Hollywood. Tevens de enige die interessant blijft voor het Westerse publiek, want Mr. Miyagi was vooral een one hit wonder en Mr. Sulu is al jarenlang behoorlijk uitgerangeerd. Watanabe blijft ons echter aanspreken: ook al staat hij – zijn hoofdrol in Letters From Iwo Jima uitgezonderd – eigenlijk nooit echt in de spotlights, als ongekroond koning van de bijrollen is het een acteur die niet verveelt. En daar zijn de Japanners ongelooflijk trots op.

   

Op het moment van schrijven heb ik ‘Inception’ nog niet kunnen bekijken, maar ik hoop dat Watanabe meer tekst gaat krijgen dan die drie zinnen in zijn vorige samenwerking met Nolan, ‘Batman Begins’. Hij heeft de harten van het Japanse publiek sowieso al voorgoed weten te stelen: zulks bleek ook vanochtend toen bij Goedemorgen Japan DiCaprio twee zinnen mocht zeggen (over zijn Japanse medespeler nota bene) en Watanabe een heus diepte interview onderging. Ja, het was fijn samenwerken met DiCaprio. Ja, hij vond het een spannende onderneming, die film. Ja, hij bewonderde het werk van Nolan enorm.

Al was het over zijn broodbeleg van die ochtend gegaan, Watanabe Ken verveelt het Japanse publiek nooit.

maandag 19 juli 2010

Karigurashi no Arrietty: hoe Ghibli haar vorm weer hervond

Waar de laatste tijd enige twijfels waren gerezen over producties als Gedo Senki (Tales from Earthsea) en Gake no ue no Ponyo (Ponyo on the Cliff) heeft Ghibli zich naar mijn mening ten volle weten te revancheren met de nieuwe film. Ik mocht hem gisteren genieten. En zelfs dubbel genieten, want ik zat tussen mijn beide vriendinnen Eri en Tomoko in. Dat had overigens voor hen een praktische reden: mij werd de taak opgedragen om de popcorn vast te houden en eerlijk te distribueren.

Als een nieuwe Ghibli in première gaat, is dit in Japan vaak aanleiding voor lange rijen bij de bioscoop en box office records die in het geval van Spirited Away zelfs de cijfers van Titanic voorbijstreefden. Echter, toen Tomoko, Eri en ik in onze stoel zaten, bleek de helft van de zaal leeg te zijn. Daags na de première zou het toch drukker moeten zijn, maar dit zou gelukkig geen voorbode voor de kwaliteit van de film blijken.

Karigurashi no Arrietty is losjes gebaseerd op het boek The Borrowers van de Engelse schrijfster Mary Norton. De plot handelt over een gezin van mensjes ter grootte van een lilliputter, de Clocks. Vader Pod, moeder Homily en dochter Arrietty wonen onder een grote mensenhuis en ondernemen nachtelijke expedities om spullen als suiker, spelden en knijpers te lenen waarmee zij hun huishouden comfortabeler kunnen maken. Als 14-jarig zelfbewust meisje belichaamt Arrietty de typische Ghibli protagonist, die nog op zoek is naar haar plaats in de wereld. Op een nacht maakt Arrietty samen met vader Pod haar eerste nachtelijke expeditie, maar ze laat in haar onbesuisdheid een klontje suiker vallen. De volgende dag wordt het klontje tot haar ontzetting terugbezorgd door de jongen Shō, een van de mensen die het huis waaronder de Clocks leven bewoont. Shō is een ziekelijke jongen die wegens zijn hartproblemen in bed moet blijven, en al snel begint hij ter afleiding van zijn ziekte de kleine mensjes onder de vloer spullen uit zijn geërfde, kostbare poppenhuis te geven. Hoewel moeder Clock meteen wil verhuizen als ze erachter komt dat Arrietty door een mensenjongen is ontdekt,geeft vader Pod haar het voordeel van de twijfel. Echter, de gouvernante die op Shō moet passen, gooit roet in het eten. Ze ontdekt het bestaan van de kleine mensjes en al snel volgt een klopjacht waarbij zelfs de ongedierte bestrijding wordt ingezet om de Clocks uit te roeien...

Nu is dit gegeven in boekvorm al eens benoemd tot één van de belangrijkste kinderboeken van de twintigste eeuw, maar Ghibli weet het op onnavolgbare wijze weer in tekenfilm vorm te gieten. Alhoewel Ghibli oprichter Miyazaki Hayao de film ditmaal niet zelf regisseert, is zijn hand duidelijk zichtbaar. Regisseur Yonebashi Hiromasa neemt onder andere diens voorkeur voor prachtig geaquarelleerde achtergronden over. Ook neemt Yonebashi alle tijd om plaatsen van handeling als de keuken en de kamer van Shō weer te geven in al haar details. Met name de scene waarin vader Pod en dochter Arrietty de keuken overzien blinkt uit. Eerst wordt minuten lang de ogenschijnlijk zo gewone keuken vanuit het perspectief van de kleine mensen in beeld gebracht. Een tikkende geiser en een brommende koelkast verworden zo van onschuldige keukenapparatuur tot vreeswekkende machinerieën. Als Pod vervolgens voorzichtig afdaalt in de keuken, blijken ook huis, tuin en keuken artikelen als plakband en garen opeens van onschatbare waarde te zijn. Door de plakband onder zijn scboenen te fixeren kan Pod de tafel beklimmen en met behulp van het garen hijst hij zijn dochter Arrietty omhoog.

Niet alleen op het gebied van tekenwerk is de film weer een terugkeer naar Japans perfectionisme op de vierkante millimeter. Ook de op het eerste gezicht wat simpele plot weet te overtuigen. We zijn getuigen van Arrietty die tussen de belangen van haar gezin moet kiezen, en haar verlangen om de aardige jongen die het suikerklontje terugbracht nog eens te ontmoeten. Wanneer de Clocks in de problemen komen door Arrietty, toont ze naar goede traditie haar sterke, onafhankelijke karakter en weet ze haar gezin te redden door samen met Shō tegen de gouvernante ten strijde te trekken. Shō weert zich ondanks zijn ziekte eveneens erg kranig, waardoor de film ondanks de bescheiden ontwikkelingen appelleert aan de nog altijd sterke bewondering in Japan voor diegenen die zich ondanks beperkingen naar beste kunnen blijven inzetten.

Ghibli fans die zich na het aardig getekende, maar van een mager verhaal voorziene Gedo Senki, en het voornamelijk op kinderen gerichte Gake no ue no Ponyo ietwat in de steek gelaten voelden door Miyazaki, kunnen weer opgelucht ademhalen. Tekenstijl en verhaal zijn dik in orde, en ook de sfeervolle Bretonse muziek droeg er aan bij dat ik een kleine twee uur ademloos de wereld vanuit een miniatuur perspectief mocht aanschouwen. Yonebashi toont zich in ieder geval een waardige kandidaat om Miyazaki Hayao, van wie men fluistert dat hij de studio met zijn 69 jaar bijna gaat verlaten, op te volgen.

zaterdag 17 juli 2010

Waarom kan het hier wel? Nummer twee van veel / Ekoda daily life

Wat moet het heerlijk zijn permanent in Japan te leven. Al die kleine doch oh-zo-slimme vindingen waar ik laatst al over schreef zijn dan niet langer bijzonder, maar alledaags. Hieronder weer enkele dingen die ongelooflijk voor de hand liggen maar waar weer een Japanner aan te pas moest komen om het idee in de praktijk te brengen.

Boodschappen doen is in Japan niet alleen een feest voor de klant vanwege de vele welkomst-, bedankt- en afscheidskreten die je tegemoet schallen zo gauw je één voet binnen of buiten zet, maar ook een feest voor het afrekenend personeel. Wanneer de klant bij een bedrag van -pak ‘m beet- 750 yen betaalt met 1000 yen ziet een scannertje in de kassa dat het een 1000 yen biljet betreft. Vervolgens spuwt de kassa in een bakje met een breedte van vier vingers het wisselgeld uit, dat de caissière met een greep kan pakken en aan de klant kan geven. Voor biljetten hetzelfde idee. Zichtbaar in haar nopjes door mijn verbaasde uitdrukking telde de caissière het geld nogmaals voor me na –alsof zo’n computer ooit een fout heeft gemaakt of zal gaan maken- waarbij ze de biljetten door haar vingers liet schieten als ware ze iemand aan de uitbetaalbalie om de hoek bij een pachinko-hal.

Enigszins verbluft en geërgerd door de –zo bleek nu- onnodige pijnen en moeite die ik had moeten doorstaan in mijn eigen eerste weken achter de kassa bij de supermarkt thuis, kwam ik aan bij mijn kamer, waar op dat moment drie elektriciens en twee televisiemonteurs bezig waren alle kamers op mijn gang van nieuwe televisies te voorzien. Lang leve Japan en het creëren van werkgelegenheid. Lang leve Japan en de snelheid en efficiency van handelen ook. In het studentencomplex in Leiden duren dit soort onderhoudsfeestelijkheden niet alleen langer, men komt niet op de afgesproken tijden en je krijgt bij het volgen van de verrichtingen altijd het idee dat er geluk aan te pas moet komen voor het welslagen van de onderneming.

Toen ik vijf minuten binnen was werd er aangeklopt en beleefd aangekondigd wat de mannen kwamen doen. Binnen 20 seconden was de oude beeldbuis weg en het licht ging uit. Ëén van hen trok zijn boormachine, richtte hem op de wandcontactdoos en schakelde het ingebouwde spotlichtje vlak onder de boorkop aan! Whiiiieeeeeeew. Klaar! Vanwege mijn in de afgelopen tijd beperkt gebleven bezoeken aan bouwmarkten, weet ik niet of zulks prachtigs - een boormachine met hulpverlichting - ook in Nederland verkrijgbaar is, maar zeker is wel dat ik elke vierkante meter van de muur van haakjes voor schilderijen zou gaan voorzien.

In het pikkedonker, uiteraard.

"Don't menzion ze war!"

"Don't menzion ze war!" is een fameuze uitspraak van John Cleese in de Britse klassieker Fawlty Towers, wanneer hij als uitbater van het gelijknamige hotel plots een aantal Duitse gasten dient te herbergen. Echt subtiel is hij ook in deze aflevering niet en hij slaagt er in om het zichzelf en zijn gasten behoorlijk ongemakkelijk te maken.

Na een eerste week op school stond op vrijdagavond een bezoek aan de Yasukuni-schrijn op het programma. Samen met Bas, Lonneke, Linda, Thomas en Pim schuifelden we het langwerpige, volgepakte plein in de richting van de schrijn over. Andere gaijin waren in geen velden of wegen te bekennen, iets wat wellicht te maken heeft met de bestaansreden van de schrijn: de Yasukuni-schrijn is –voor wie dat niet weet- opgericht vlak na de Meiji-restauratie van 1868 en gewijd aan hen die hun leven gaven voor het mogelijk maken van deze hervorming en modernisering van Japan en bovendien aan hen die hun leven zouden geven in de oorlogen die vanaf dat moment zouden volgen. Wie bekend is met de daaropvolgende tachtig jaar in de geschiedenis van Japan weet dat dit nogal wat mensen zouden zijn.

Het controversiële van deze schrijn schuilt in het feit dat elke soldaat, ongeacht zijn daden, hier wordt vereerd: oorlogsmisdadigers incluis. Daar houdt het echter niet bij op: letterlijk naast het hoofdgebouw bevindt zich het Japanse oorlogsmuseum. Er worden hier geen onwaarheden verkondigd, maar het Japanse lijden wordt uitvergroot en over gevallenen aan de andere zijde wordt niet gesproken.

Ook de te verkrijgen producten in de museumwinkel deden ons even doen slikken: wat te denken van de vlag van de Japanse keizerlijke marine? Inderdaad, die met de zonnestralen. Of een t-shirt met daarop dezelfde vlag en het silhouet van de Yamato, het grootste slagschip ooit gebouwd, vernietigd tijdens de Slag om Okinawa. Asbakken, onderzetters aanstekers met hetzelfde tafereel. En voor de echte liefhebber: cd’s vol met marsmuziek gebruikt om het moreel van de soldaten op te krikken ten tijde van de Oorlog in de Stille Oceaan. Het schouwspel was compleet bij het zien van een in nagenoeg perfecte staat verkerende Zero-jager, een gevreesd vliegtuig van fabrikant Mitsubishi. ‘Veel groter dan ik had gedacht’, merkte Bas terecht op.
Veel groter dan ik had gedacht, betreft niet alleen de afmetingen van de jager, maar met name ook de impact van de oorlog als geheel voor alle landen rond de Pacific. Wij weten daar wel wat van, met een ons zeer dierbare opa uit Java.

Waar Japan in alles op zoek is naar balans, naar evenwicht, heeft het hier een dode hoek in de spiegel. Voorouderverering hoort bij de traditie, ook deze schrijn is een groot goed. Maar naast het oorlogsmuseum zou ook een Sumimasen- of Gomen nasai-museum mogen staan, waarin excuus wordt betuigd over begane onvergeeflijkheden tijdens oorlogen. John Cleese slaagt er heel wat beter in om middels (zelf-)spot de angel er uit te halen.

In Japan wordt echter over moeilijke zaken nu eenmaal niet gesproken. Zelfs 65 jaar na dato niet.

woensdag 14 juli 2010

Japanse positiviteit in donkere tijden

Het was ook te mooi om waar te zijn. Terwijl heel Nederland zich al rijk rekende bleken de zenuwen in Zuid-Afrika allerminst onder controle. Bij technische staf noch spelers. Wellicht dat het ook niet zo een ramp is als de kranten ons willen doen geloven: met het vertoonde spel mag Oranje zich in de handjes knijpen dat het überhaupt de finale heeft gehaald. Toen onze datum van vertrek werd bekend gemaakt -7 juli- had ik niet gedacht dat ik op zondag half vier ‘s ochtends naar Nederland zou zitten te kijken. Wel dus. Wat een drama.

Nieuwssites zijn eensgezind negatief in hun mening over het Nederlandse voetbal. Dat wil zeggen, de buitenlandse; het doet de Nederlandse redacteuren hoogstwaarschijnlijk teveel pijn om toe te geven dat Van Bommel toch echt wel aan het schoffelen was op het middenveld. Dat De Jong donkerpaars had moeten krijgen voor die schandalige karatetrap tegen de borst van Xabi Alonso. Dat Heitinga geheel terecht de kleedkamer in werd gejaagd. Maar hoe denken de Japanse media hierover?

Belangrijk om hierbij in acht te nemen is dat iedere keer dat Japan deelneemt aan een mondiale eindronde er met de grootste interesse en het diepste respect naar de tegenstanders wordt gekeken. Immers: wil je het spelletje van de vijand leren kennen, kijk dan waar hij vandaan komt. Dit vormde ook dit jaar hét alibi om een filmcrew naar de landen uit de poule (in dit geval Kameroen, Nederland en Denemarken) te sturen, allerhande plaatselijke fenomenen die niets met voetbal van doen hebben te bespreken en hiermee een flink aantal weken op rij de Japanse kijker op primetime te verwennen. Zo zagen wij vandaag in de Nederlandse thema-aflevering een enthousiast schreeuwende presentatrice in een windtunnel met stormbestendige paraplu, of keek ze haar ogen uit bij het zien van de Zeeuwse dracht met bijbehorende zijspiegels. Dat soort dingen.

Respect voor de tegenstander. Waar de –onder andere- Duitse, Engelse, Italiaanse en Franse negativiteit werd gevoed door afgunst, is dit bij de Japanners nergens te bespeuren. Want ook al verloor Japan nipt van Nederland, het blijft een poulegenoot –en dus een land voor de voetbalgekke Japanners om aan te moedigen. Zo verdween daags voor de wedstrijd het blauwe tricot van de Blue Samurai – Japans nationale elftal – uit de etalage van de lokale sportshop Roche Blanc (alsof ze het erom doen) en maakte dit plaats voor Oranje shirts en voetballen. Bij ons misschien garantie voor verlies in omzet, maar de Japanse winkelhouder raakt die shirts wel kwijt. Toch zijn ook de kranten hier niet positief, mede door de cijfers waar men lastig om heen kan: de Japan Times heeft het over 22 gele kaarten in 7 Nederlandse wedstrijden: een schril contrast met de fair-play award winnaar Spanje.

Desalniettemin blijft men respectvol spreken over de Nederlandse voetballers en wordt al vooruit gekeken naar Euro 2012 en wat het Nederlandse team daar eventueel gaat uitrichten. Niets nieuws, zul je zeggen, dat deden de Europese media ook al. Het verschil is dat de Japanners positief waren en niet negatief zijn geworden. De tonnen achtergelaten Oranjeprullaria in Amsterdam getuigen van het onvermogen dit ook te doen. Stom, want wie weet heb je die Bavariajurk nog wel nodig over twee jaar.

Mijn kippenhoed berg ik in ieder geval zorgvuldig op.

Leven in de stad zonder midden

De lezer in Nederland vraagt zich wellicht af waarom er tot nu toe geen nieuwe post op onze blog verscheen. Welnu, het was niet zozeer uit treurnis om het Nederlands elftal, maar omdat we het hier gezond druk hebben. Uiteraard stonden zaten we we hier om 3:30u in de morgen voor de buis, maar helaas draaide de wedstrijd uit op een onnodig debacle vol gemiste kansen, lomp spel en gele kaarten. Na een kort ogenblik van treurnis, zakte de wk-koorts weer net zo hard als zij was opgekomen, en was het tijd voor onze eerste lesdag aan de Naganuma school.

Klokke 7:30 begaven we ons naar het station van Ekoda. Het treinabonnement dat maandag in zou gaan bleek het ook daadwerkelijk te doen, en de reis verliep op volgens Japanese Railways standaarden: geheel vlekkeloos. Op de Japanse stations hanteert men namelijk al jaren de poortjes, die tegenwoordig ook op steeds meer stations in Nederland opduiken. In tegenstelling tot de poortjes in Nederland, staan de poortjes in Japan altijd open. Door de enorme sociale controle in dit land haalt namelijk bijna niemand het in zijn hoofd om zonder te betalen door de poortjes te glippen. Doet iemand dit wel, dan klappen er wel deurtjes dicht, die echter met hun geringe hoogte puur voor de symboliek lijken te zijn aangebracht.

Eenmaal gearriveerd op de Naganuma school, dirigeerde een allervriendelijkst deuntje ons naar de klaslokalen. Het geluid had meer weg van het belletje dat de pauze in een schouwburg aantoont, maar het betrof hier toch echt het begin van de les. Onze groep had de eer om les te krijgen van mevrouw Nishiyama, die er zichtbaar zin in had en met een stevig tempo een voorstelronde startte. De eerste tekst was een betoog over de voor- en nadelen van zelfstandig leren in het onderwijs. Aangezien de aanwezige studenten ieder op behoorlijk verschillende niveaus zitten, vlotte het doornemen qua snelheid niet echt, maar Nishimura sensei bleef geduldig. Met name het bespreken van verschillende vaste uitdrukkingen bleek uitermate nuttig, aangezien mijn gesproken Japans het afgelopen jaar toch een behoorlijke deuk heeft opgelopen. Na drie dagen deze tekst te hebben besproken en bijbehorende kanji te hebben geleerd begint verloren gewaande kennis gelukkig al weer terug te komen.

Hoewel we dit keer vooraleerst in Japan zijn om de taal goed onder de knie te krijgen, werden de vrije middagen de afgelopen dagen ook benut om te dwalen door de stad zonder midden. Want ofschoon Tokyo in veel reisgidsen als één stad beschouwd wordt, is er geen sprake van een stad met één centrum. De 24 districten waar Tokyo uit bestaat kennen allemaal hun eigen centrum, en ook binnen deze districten zijn weer zelfstandige steden ontstaan. De verschillende centra kennen ieder hun eigen specialiteit, en wij besloten electronica-district Akihabara weer met een bezoek te vereren. Net als vorig jaar schreeuwden Japanse verkopers om het hards om hun laptops, de één nog goedkoper dan de andere, te verkopen. Ook bleken de vage stalletjes waar ieder denkbaar computer onderdeel te koop was nog steeds te bestaan. De dag daarop was de middag gereserveerd voor het zoeken naar de Hard-Off, een tweedehands cd/dvd/games/boekwinkel. Waar menig Nederlander bij het woord tweedehands aan beschadigde artikelen denkt die met koninginnedag op een kleedje in het park worden verkocht, verzorgt de gemiddelde Japanner zijn tweedehands artikelen een stuk beter. De nieuwste cd's liggen hier nagenoeg onbeduimeld in de tweedehandswinkel, en dat vaak voor een fractie van de prijs.
Vandaag tenslotte, vereerden we op onze weg terug naar Ekoda het district Takadanobaba met een bezoek. Nu staat deze plek bekend om de vele tweedehandswinkeltjes en als studentenwijk, maar wij bezochten de wijk meer vanwege de in Nederlandse oren erg komisch klinkende naam.

Hoewel we op dit moment pas een week weer in Tokyo zijn, voelt het alsof we weer verder zijn gegaan waar het avontuur de vorige keer ophield. Het snelle en tegelijkertijd zo relaxte tempo van leven, de Japanse mensen en de Japanse vindingrijkheid krijgen ons wederom in hun greep. De komende keer hopen we te schrijven over een bezoek aan de Izakaya en verdere belevenissen in het Tokyose openbare leven.

zondag 11 juli 2010

Helemaal klaar voor de WK-finale


We doen nog even een tukje vooraf, midden in de Tokyose nacht zitten we immers voor de buis. Met kippenhoed en een van hoopvolle verwachting kloppend oranje hart.

Waarom kan het hier wel? – deel één van veel / Higashimatsuyama

Een jaar later lijkt Japan in alles op hoe het in 2009 was. De overbekende plekken die we tot nu toe bezochten – Shibuya, Ikebukuro, Higashimatsuyama – zijn in niets veranderd. En waarom zou men ook? Japan blijft fantastisch. Dat betekent niet dat we niets nieuws tegenkomen, want de gemiddelde westerling raakt nimmer uitontdekt in Japan. Hieronder een verslag van –op het oog simpele, maar ondertussen oh zo briljante – Japanse vondsten en thuiskomen.

Het voor ons overbekende melkkuipje voor in de koffie heeft in Japan status 2.0 reeds bereikt. Vrijdagavond togen Bas, Pim en ik naar de Yoshinoya (een restaurant met betaalbare doch lekkere maaltijden). Bij het gerecht dat ik bestelde hoorde wat rauwkost, maar aangezien men de simpele beslissing er al dan niet dressing overheen te doen liever bij de klant legt, krijgt deze een op het oog simpel kuipje met dressing. Het inventieve schuilt in de wijze waarop dit geopend dient te worden. Welnu, als volgt: plaats duim en wijsvinger ieder aan een kant, waarbij de bovenkant naar onderen gericht moet worden. Dan valt onmiddellijk op dat er niet één, maar twee sausreservoirs onder het deksel zitten en eveneens dat de plastic afdekking aan de bovenkant in het midden dunner is. Door duim en wijsvinger richting elkaar te bewegen wordt de saus naar het midden verplaatst, alwaar het ’t dunne plastic gecontroleerd doet scheuren en de rauwkost bereikt. Nog belangrijker: de verpakking is met een klein knijpje geheel leeg. Vergelijk dit met de Westerse dressingfles die pas na veel gezwaai en gezwier haar laatste restjes prijsgeeft, en het plezier is nog veel groter! Ik hoop hier binnenkort een foto als bewijsmateriaal te kunnen plaatsen.

Maar dat is niet de enige ontdekking van de afgelopen dagen. Zojuist bezochten we de plaatselijke supermarkt, toepasselijk ‘Gourmet City’ getiteld, voor de dagelijkse boodschappen. Dat levert een speurtocht over het gehele oppervlak van de winkel op, met als gevolg dat alles nogal door elkaar in mijn winkelmandje terechtkwam. Het is belangrijk om op te merken dat de Japanse winkel over het algemeen –ik moet de eerste die er wel een heeft nog tegenkomen- geen lopende band heeft. In plaats daarvan is er een toonbank op heuphoogte waarop de klant zijn mandje plaatst en de caissière het scant en vergezeld van inpak- en vervoermateriaal in een ander mandje plaatst maar dit ook sorteert, zoals mij vanochtend overkwam. De pakken stonden met de voorkant naar mij in de linkerhoek, zakjes lagen opgestapeld in het midden en zware producten stonden volledig symmetrisch in de andere hoek. Ook dit kan ik helaas nog niet meteen met een foto bewijzen, maar het geeft wel te denken: waarom kan dit hier, sterker nog; waarom komen Japanners hier wel op?

Zaterdag was een bijzondere dag: na een jaar konden we Takuo, Tomoko, Eri en Hiromi weer ontmoeten. Hiromi werd echter wel om 11 uur op haar werk verwacht en dus gingen we in alle vroegte –iets te vroeg voor mij, zo bleek- op weg. Na een dik uur stapten we uit de trein op Takasaka-eki. We kunnen de weg naar Matzukazedai -het complex waar ze wonen- dromen, maar om hem na zo lang weer af te lopen was heerlijk. In de supermarkt tegenover de Ikeda-residentie liepen we per ongeluk Tomoko tegen het lijf, die zich plotsklaps had herinnerd dat Pim en ik graag cola dronken en niets ervan in huis had. Vervolgens ontmoetten we achtereenvolgens Hiromi, Eri en Takuo, wisselden cadeaus uit en praatten bij. Traditiegetrouw aten we het middageten bij de Katsuya –ook dat was net zo lekker als een jaar geleden- en bezochten we de Viva Home doe-het-zelf-zaak voor muggenspray, schriften en handzeep. Ook voor het avondeten werden kosten nog moeite gespaard: met yakitori, gyoza en aardappelkroketten was de tafel bomvol. Als klap op de vuurpijl werden we ook nog naar het station gebracht. We beloofden het volgend weekend terug te zullen komen en zwaaiden naar elkaar. Toen wist ik het zeker.

Nu ben ik echt in Japan.

vrijdag 9 juli 2010

Eerste dag in Tokyo

Zoals Tom beschreef, konden we ons door de drukke dag van gisteren opmaken voor een behoorlijke eerst nacht in Tokyo. Waar vorig jaar het slapen op een futon in de Japanse kamer van de Ikeda's zeker een authentieke belevenis was, sliepen we dit keer in heus bed. De nacht was ietwat zweterig (Tom en ik hadden de airco op warm gedraaid door een interpretatiefout), we sliepen nochtans als het spreekwoordelijke blok. Dit was ook nodig, want er diende vandaag een volledig Japanstalige uitleg op de Naganuma taalschool te worden gevolgd. Hierbij een verslag van de belevenissen op school en het opnieuw genieten van de Tokyose treinen.

7:45 in de ochtend besloten we als ontbijt een sandwich te gaan halen bij de Konbini. Na een blik uit het raam om me te ervan te vergewissen dat we daadwerkelijk in Tokyo waren, togen we op weg. Onderweg sloegen ons de warme kookluchten in het gezicht, maar we besloten om het voorlopig even bij een koude sandwich met ei te houden. Na het ontbijt wijdde ik me aan het verder inrichten van mijn kamer, het doornemen van de berg plattegronden van Tokyo die we gisteren hadden ontvangen en een poging tot het leren van karakters.
Er was afgesproken om 11 uur aan de poort van het Mansion te staan, en precies op tijd stond een schare dolenthousiaste Japanologen op onze leidster te wachten. Deze mevrouw, wier naam ik helaas door onduidelijke redenen nog niet vernomen heb, was één van de twee die ons gisteren opving en toonde zich een goede gids.

Allereerst dirigeerde onze gids de groep naar het station van Ekoda. Daar aangekomen legde ze minitieus uit hoe een kaartje het best gekocht kon worden, en al gauw volgden 32 normaliter niet al te controleerbare Japanologen haar de trein in. Zonder veel oponthoud werd de groep via Ikebukuro naar Shibuya geloodst, alwaar de campus van taalschool Naganuma zich bevindt. Alvorens we daar echter terecht konden, bood onze gids een lunch aan in een nabijgelegen restaurantje. Dit ietwat verlopen etablissement bleek een heel behoorlijk 1000 yen menu aan te bieden, en nog geen tien minuten later prijkten een worst en een hamburger gemoedelijk naast een hoopje perfect in vorm geknede rijst. Waar de Engelsman zich vertwijfeld af zou vragen waar de aardappels toch gebleven waren, prees ik me gelukkig met deze verlichting van de schotel. Ook vrolijkte mijn humeur nog eens verder op na een snedige opmerking van Tom, die erop wees dat het wc-licht nogal onregelmatig aan en uitging. Hoewel het voor de hand ligt om te denken dat het hier om experimentele lichttherapie ging, is het toch waarschijnlijker dat licht en een aantal energievretende apparaten op dezelfde groep waren aangesloten.

Na de geneugten van de lunch was het tijd voor serieuzere zaken en verwelkomde Kawase-san ons in de Naganuma taalschool. Deze studiecoördinator toonde zich zeer gevat, en wist ons al snel gerust te stellen dat we hier niet waren voor een ondoenlijk eind tentamen, maar om op eigen niveau Japans te leren. Na het voorstellen van alle docentes, vulde Suzuki-san het verhaal van zijn ondergeschikte aan. Ook Suzuki-san kreeg de zaal aan het lachen, door te refereren aan zijn favoriete speler in het Nederlands elftal. Hij toonde zich namelijk een groot fan van Arjen Robben, volgens eigen zeggen omdat deze net als hijzelf zo kaal als een biljartbal is! Na deze opmerking kwamen de inleidende beschietingen ten einde, en moest er gezwoegd worden op een plaatsings-toets. In mijn geval bleek deze behoorlijk pittig, omdat er een aantal karakters inzat dat ik nog niet kende en omdat veel grammatica diep was weggezakt in het afgelopen half jaar. Gelukkig ging het bijbehorende gesprekje met mevrouw Wakasugi beter. Na afronding van de toets, verzocht men ons een mindmap in te vullen met je interesses en hobby's. Na een kort afsluitend woord en het onafscheidelijke 'o tsukare sama deshita' (jullie hebben hard gewerkt) was de middag vrij om te gaan waar we wilden.

Ikebukuro werd bezocht om voor Toms verjaardag het befaamde 'Taiko no Tatsujin' (Taiko kampioen), een spel waarbij je op de maat van populaire muziek op een virtuele taiko moet slaan, te kopen. Bij het afrekenen wees de (ogenschijnlijk zo formele) verkoper lachend op mijn t-shirt, en merkte op dat het een 'nice shirt' was. Het betrof hier het Tanuki shirt met Mascotte Nukki, dus ontwerpster Roxy kan vereerd zijn dat haar shirt als Japan-waardig wordt aangemerkt! De terugreis naar Ekoda verliep wederom rimpelloos, omdat de Japanse treinen nog steeds verbazingwekkend op tijd bleken te rijden. Al maakten we 's ochtends onze eerste minuut(!) vertraging mee, we bevelen de Nederlandse Spoorwegen van harte aan om snel met Japan Railways te gaan praten. In Ekoda verorberden we samen met Bas een smakelijk maal van rijst, miso, vlees en groente en keerden we terug naar de Mansion. Ik joeg nog even flink Tom de stuipen op het lijf door mijn toegangskaart in mijn kamer te laten liggen. Gelukkig was de nachtportier zo vriendelijk om de deur gratis voor me te ontsluiten.

Morgen staat een bezoek op het programma aan de familie Ikeda, waar we vorig jaar de zomer doorbrachten. We kunnen niet wachten om onze Japanse familie na slechts een jaar alweer te zien! Morgen een verslag van Tom over de avonturen die we gaan beleven in Higashimatsuyama.

Koninklijk met een hoofdletter K & Le Village de 14 Février

Narita moet haast wel het enige vliegveld ter wereld zijn dat een wereldstad met 30 miljoen inwoners bedient –maar waar op het oog nooit iets te doen is. Het is werkelijk zeer vreemd om door de gigantische aankomst te wandelen en om je heen – Japan Air Lines personeel uitgezonderd – geen andere mensen dan diegenen uit jouw eigen vliegtuig te zien. Dat maakt het echter allerminst een vervelende intocht, want het ‘daar zijn we weer!’ gevoel overheerst bij de aanvang van ons derde bezoek aan Japan. Hierbij een verslag van de vreemdste verjaardag en fijnste vliegreis in jaren.

Dat klinkt alsof we er al een flink aantal vlieguren op hebben zitten, echter: niets is minder waar. Bij elkaar opgeteld zou het pas de negende (want twee keer heen en terug naar Japan met telkens één tussenstop maakt acht) keer worden dat we een vliegtuig binnenstapten. Wat deze keer anders maakte was dat we deze keer niet in het holst van de nacht naar Düsseldorf hoefden, maar gewoon in de namiddag op een lijnvlucht in Amsterdam konden opstappen. Dat betekent dubbele winst, immers: 1) geen overstap, en 2) geen Paris Charles De Gaulle, het vliegveld dat er een sport van maakt de passagiers op doorreis zo onaangenaam en ingewikkeld mogelijk de goede kant op te sturen.

Maargoed, zoals gezegd ditmaal niets van deze narigheid. Ingeklemd tussen Pim en een Japanse mevrouw vierde ik in de lucht de tweede helft van mijn 21e verjaardag, die met de fijne eerste helft thuis in gedachten en de service van het uitstekende KLM-personeel lang niet zo vervelend was. Ontzettend veel bewondering voor het geduld van de stewards en stewardessen, het gemak waarmee zij passagiers in meerdere talen te woord staan en hoe zij zonder moeite door de smalle gangpaden manoeuvreerden met cateringwagentjes: Koninklijk met een hoofdletter K.

We zagen hem.

Eenmaal door de douane werden wij ditmaal niet ontvangen door een springende Tomoko en filmende Takuo, maar door twee minstens net zo enthousiaste medewerksters van Nichiran Gakkai (het Japan-Nederland Instituut). Zij troonden ons zichtbaar in hun nopjes mee naar een speciaal voor de gelegenheid gehuurde bus, die ons binnen de kortste keren van Chiba-ken, waar Narita gesitueerd is, naar Tokyo bracht. Een dik uur later kwamen we aan in Ginza, een van de duurste wijken van Tokyo, waar het kantoor van Nichiran Gakkai zich bevond. De setsumeikai of introductiebijeenkomst vond echter plaats in een aanpalend gebouw, dat met –moet ik toegeven- zéér veel gevoel voor stijl ‘Le Village de 14 Février’ getiteld was.

Na een uitleg van een uur zag de Japanse kant ook in dat de jetlag zijn tol begon te eisen. Na een bliksemrondleiding door het kantoor –een verzameling kamertjes waar stapels papieren tot het systeemplafond reikten- begaven we ons richting de Weekly Mansion Ekoda in de buurt Nerima, vanuit Ginza bezien precies aan de andere kant van het Keizerlijk Paleis dat het centrum van Tokyo markeert. Eenmaal daar werden we op een alfabetische volgorde die allerminst alfabetisch te noemen was afgeroepen, van een keycard voorzien en naar onze kamers gedelegeerd, met de wijze woorden ‘neru dake, ashita wa orientation nandesukara’ (‘alleen maar slapen, want morgen is de niveau-oriëntatie toets’). Na een douche en een goede kom Katsudon bleek dat ook het enige wat er nog in zat.

woensdag 7 juli 2010