woensdag 18 augustus 2010

Kyoto, deel I: gaijin

Met meer dan 1800 tempels en heiligdommen is oud Japan goed vertegenwoordigd in Kyoto. Waar het in Tokyo in sommige wijken speuren is naar vooroorlogse architectuur zijn gigantische tempelcomplexen in de oude hoofdstad letterlijk om de paar honderd meter te vinden. De reden: vanwege het vele culturele erfgoed bleef Kyoto de geallieerde bombardementen aan het einde van de oorlog in de Stille Oceaan bespaard. Wat niet wil zeggen dat de hele stad deze ouderwetse feel heeft: alles tussen de tempels in braken de Japanners vakkundig af en vervingen het door nietszeggende betonnen blokkendozen.

Aldus was onze eerste indruk toen we Kyoto op de vroege zaterdagochtend binnenreden. De oude hoofdstad ligt precies in het midden van Honshu in de Kansai-vlakte, op een ruime 10 uur van Tokyo met de auto. Wat gelijk opviel was de rechtheid van de straten: na de wirwar aan wegen op meer dan drie niveaus in Tokyo was het tamelijk vreemd om letterlijk vanaf de ene rand van de stad de heuvels aan de andere kant op straatniveau te kunnen zien. Dit heeft alles te maken met de invloed van het Tang-China op Japan in de 8e eeuw -toen de oude hoofdstad werd gesticht- waar men op dat moment steden volgens een rasterpatroon bouwde: Kyoto is gemodelleerd naar Chang-an.




Enfin, de beleving van de tempels en heiligdommen laat ik graag aan Pim over. Hij beschikt over een veel bredere kennis van Boeddhisme en Shinto. Ik beperk me hier tot de mentaliteit van de Kansai Japanners. Want die verschilt –als je het aan iemand uit de Kanto vraagt- hemelsbreed van die van de mensen uit Tokyo. Voor de duidelijkheid: de Kansai omvat Kyoto, Kobe, Nara en Osaka als grootste steden, waar de Kanto bestaat uit de metropolen Tokyo, Yokohama, Kanagawa en Saitama. We hadden al veel gehoord over deze zogenaamde rivaliteit, maar we maakten er voor het eerst echt kennis mee toen we in de auto wachtten op Tomoko en vlak voor ons een oudere man zonder te kijken de weg overstak. Waar in Nederland op zo’n moment piepende remmen en slingerende auto’s gegarandeerd zouden zijn manoeuvreerden de automobilisten er rustig omheen, terwijl Takuo licht geïrriteerd opmerkte ‘Kansairashii’ (typisch Kansai).

Kyoto mag dan overspoeld worden door buitenlandse toeristen: de reactie op onze verschijningen was niet zelden onvriendelijk. Ontelbare keren werd ik verongelijkt of oprecht verbaasd aangestaard – en de verbazing werd alleen maar groter toen ik ook nog Japans bleek te kunnen spreken en verstaan. Met andere woorden: in tegenstelling tot het verhaal dat in Leiden rondgaat –zijnde dat de mensen in Kyoto geduldiger en behulpzamer zouden zijn- bleken juist deze mensen zo min mogelijk met toeristen van doen te willen hebben. Een directe oorzaak kan ik niet aanwijzen, al is het voorstelbaar dat de gemiddelde Kyoto’er er genoeg van heeft zijn stad te moeten delen met over het algemeen nogal lawaaierige toeristen.

Uiteraard zijn er ook uitzonderingen op de regel. De dame die het hostel runde (de Minshuku 民宿) waar we verbleven, was zeer hartelijk: ze voorzag ons iedere douchebeurt van schone handdoeken, zorgde voor verse thee en senbei en kwam iedere keer toesnellen wanneer we onze kamer verlieten. Maar onze indruk was toch tegenovergesteld aan de algemeen heersende opinie: ik voelde me van tijd tot tijd best ongemakkelijk. Iets wat wellicht te maken heeft met het feit dat we Japans verstaan. Exemplarisch was wat Pim opving toen hij in Ise even stond te wachten en gepasseerd werd door een vader met zijn twee kinderen.

‘Kijk jongens, dit is nou een buitenlander’.

1 opmerking: