zondag 23 december 2012

Yasunari Kawabata

Tot nu toe zijn op dit blog voornamelijk cultuurverschillen tussen Nederland en Japan en onze reisverslagen aan bod gekomen. Aangezien ik momenteel voor mijn scriptie bezig ben met moderne Japanse literatuur uit het begin van deze eeuw, wil ik jullie graag een beknopt overzicht van het leven van schrijver Yasunari Kawabata bieden. Ik hoop dat jullie hierdoor niet alleen gestimuleerd worden om een werk van één van Japan’s beroemdste schrijvers te lezen, maar ook een idee krijgen waarom Japan en haar cultuur mij zo blijft boeien.

Yasunari Kawabata werd in 1899 in Osaka geboren, in een familie die reeds sinds lange tijd haar aristrocratische wortels kwijt was. Zijn jeugd werd gekenmerkt door een stroom van tegenslagen. Zijn vader, een dokter met een broze gezondheid, overleed toen hij twee was. Kawabata’s moeder liet een jaar later het leven. Toen de jonge Kawabata daarop bij zijn grootouders in Osaka zijn intrede nam moest hij al snel afscheid nemen van zijn grootmoeder en zusje en bleef alleen achter met zijn blinde grootvader.

Kawabata was een fijngevoelige jongeman die vaak wegbleef van school. Hij verkoos studie van de Japanse klassieken boven de omgang met leeftijdsgenoten. Ondank de overtuiging dat ook hij was voorbestemd om een vroegtijdige dood te sterven, slaagde Kawabata er in om een schrijver te worden in zijn vroege tienerjaren. Naar verluid wilde hij de luister en rijkdom die de familie in grootvaders dagen had gekend in ere herstellen. Toen Kawabata’s grootvader overleed in 1914, werd de schrijver in de dop een echte wees, die achterbleef zonder naaste familie.

Kawabata verhuisde naar Tokyo in 1917 om de middelbare school te bezoeken en startte in 1920 met een studie aan het Engels department van de Universiteit van Tokyo. Daar hielp hij om Shinshichō, het literaire tijdschrift waarin Kawabata debuteerde, opnieuw leven in te blazen. Kawabata zou gedurende zijn leven actief betrokken blijven bij literaire tijdschriften. Ook was hij lid van de jury die de eerste Akutagawa prijs toekende in 1935 en hielp hij de carrières van vele jonge schrijvers een duwtje in de goede richting geven.

Kawabata’s eigen carrière nam een aanvang halverwege de jaren ’20. Nadat hij in 1925 een dagboek publiceerde over het leven met zijn grootvader, volgde het volgende jaar één van zijn meest beroemde werken, De Danseres van Izu (伊豆の踊り子. In deze novelle wordt het verhaal van de onbeantwoorde liefde van een middelbare scholier voor een danseres die optreedt met een rondreizende groep muzikanten beschreven. Het werk was een doorslaand succes en bleek de eerste incarnatie te zijn van Kawabata’s meest geliefde thema “De ontdekking van een maagdelijke meisje van eenvoudige komaf door een uit gestudeerde man uit de grote stad. Ook schreef Kawabata in deze jaren het script voor de film Een Bladzijde van Waanzin(狂った一ページ), een film die zich afspeelt in een op hol geslagen gekkenhuis, schreef hij een aantal korte verhalen over de snel veranderende stad en publiceerde in delen De Scharlaken Bende van Asakusa (浅草紅団), dat een collage van het leven in de Dancehalls en café’s in Tokyo’s vermaaksdistrict aan de lezer bood.

In 1934 begon Kawabata aan Sneeuwland(雪国)te werken. Het verhaalt van de hopeloze
liefde tussen een welgestelde toneelrecensent uit Tokyo en een Onsen-Geisha uit de bergen van Niigata. Het kwam uit in 1937, waarna in 1948 een herziene versie werd gepubliceerd. Kawabata’s manier om zijn romans te schrijven, was behoorlijk ongebruikelijk. Hij schreef een boek nooit met een strak plot, van begin tot einde. In plaats daarvan schreef hij een episode, publiceerde deze en voegde daar weer een nieuw hoofdstuk aan toe zodra hij inspiratie kreeg. Hij verklaarde tenslotte een werk als voltooid, wanneer hij aanvoelde dat het zijn definitieve vorm had bereikt.

Kawabata’s werk belichaamt volgens sommigen de kern van de Japanse ziel. Dit, omdat zijn dubbelzinnige en gefragmenteerde manier van schrijven meer met de traditionele Haiku poëzie van doen lijkt te hebben dan met modern proza. Men moet echter oppassen om in Kawabata niet louter een vertegenwoordiger van Japanse schoonheid te zien. Gedurende de jaren 20 probeerde Kawabata namelijk bewust om technieken uit het Europese modernisme in de Japanse literatuur te verwerken, terwijl spaarzame dialogen, de afwezigheid van commentaar en plotselinge veranderingen van tijd en plaats veel gemeen hebben met de zich dan ontwikkelende techniek van de cinema.

Gedurende de oorlog werd Kawabata opgeroepen om verschillende plichten te vervullen voor het militaire bewind: hij moest de dagboeken van soldaten die op het punt stonden naar het front te gaan bewerken, Japan’s veroveringen in China vanaf het slagveld verslaan en in april 1945 tijd doorbrengen bij het Kamikaze corps op Kagoshima. Edward Seidensticker, die Kawabata naar het Engels vertaalde, suggereerde dat Kawabata niets van doen wilde hebben met nationalistische sentimenten en alles van een afstand gade sloeg. Echter, het is niet onaannemelijk dat Kawabata middels zijn berichtgeving het militaristische bewind steunde.

Toen Japan op de knieën werd gedwongen door de geallieerden, startte Kawabata een uitgeverij om
vooroorlogse literaire meesterwerken uit te brengen en een tijdschrift om nieuw schrijverstalent een kans te geven. In de vroege jaren 50 publiceerde Kawabata De Meester van het Go-spel(名人), Duizend Kraanvogels(千羽鶴)en Het Geluid van de Berg(山の音). Deze werken zijn trouw aan zijn opmerking dat hij ‘na de oorlog niet anders kon dan klaagzangen over het verdwijnende na-oorlogse Japan te schrijven’, en behandelen de dood, bedriegerij en het verdwijnen van traditie. Latere werken uit de jaren 60 als De schone slaapsters(眠れる美女)handelen over de emotionele isolatie en fysieke impotentie die mannen in de herfst van hun leven overkomt.

Kawabata’s werken zijn vanaf het midden van de jaren 50 vertaald en zijn reputatie, geholpen door zijn functie als ambassadeur van de Japanse literatuur, verspreidde zich snel naar het buitenland. Internationale erkenning leverden Kawabata de Nobelprijs voor de literatuur van 1968 op, maar Kawabata’s gezondheid nam snel af en de zelfmoord van zijn protégé, schrijver Yukio Mishima, bracht hem een emotionele klap toe. Op de avond van 16 april 1972 begaf Kawabata zich naar zijn schrijfkamer in Kamakura en beroofde zichzelf van het leven.

Dat de werken van Kawabata een complexe persoonlijkheid weerspiegelen, moge nu wel duidelijk zijn. Ook is goed terug te lezen hoe Kawabata worstelde met het verdwijnen van Japanse literaire tradities, maar desalniettemin probeerde om een nieuwe Japanse literatuur te beginnen waarin hij het moderniserende Japan kon vangen. Zijn omvangrijke oeuvre is daarom een laatste manifestatie van een verdwijnende tradtie, alsook een poging om die traditie te transformeren in een stijl die de tand des tijds kan doorstaan.

donderdag 20 december 2012

Hoofdstedelijke statussymbolen

Binnenkort zal de heilige berg Fuji niet meer te zien zijn vanaf de straten van Tokyo. Althans, zo kopte de krant The Japan Times. Inwoners van de Japanse hoofdstad zijn daar, zo blijkt uit het artikel, nogal van ondersteboven. Waarom?

Fujisan, met zijn 3776 meter de hoogste piek van Japan, is een berg zoals ieder kind deze zou tekenen: perfect driehoekig van vorm, de top immer met sneeuw bedekt. Omdat de slapende vulkaan zo hoog boven zijn omgeving uittorent is hij – als het helder weer is en er geen smog in de lucht hangt – vanuit de wijde omgeving te zien. Ook vanuit het ruim 100 kilometer verderop gelegen Tokyo.


Fujisan vanuit Fujimizaka, Tokyo

Om te begrijpen waarom deze berg per sé te zien moet zijn kan wat achtergrond geen kwaad. in de Edo-periode (1603-1868), toen de centraal gelegen stad Kyoto nog de hoofdstad van Japan was, ontleenden de inwoners van het oostelijk gelegen Edo (zoals Tokyo toen heette) status aan de berg. Niet voor niets figureert Fuji in veel van de werken van de bekende houtsnedekunstenaars Katsushika Hokusai en Utagawa Hiroshige. Met name Hiroshige’s serie 36 uitzichten op Fuji geeft een goed beeld van de vele plekken van waaruit de berg destijds te zien moet zijn geweest. Het ontbreken van zowel hoogbouw als smog speelde daarbij een belangrijke rol.


Fujisan vanuit Nihonbashi, Edo-Tokyo (Hiroshige)

Maar die tijden zijn voorbij. Miljoenenstad Tokyo barst onderhand uit zijn voegen, dus bouwt men steeds verder de hoogte in. Ook in Arakawa-ku, de laatste wijk van waaruit Fuji op straatniveau te zien was. Het uitzicht vanaf de zogenaamde Fujimizaka (富士見坂, letterlijk: ‘Fuji-bekijk-berg’) dreigt nu dus te worden geblokkeerd door een nieuw appartementencomplex. En daar is men op zijn zachtst gezegd niet blij mee.

Dat Fuji vanaf de steeds hogere gebouwen ook prima te zien is, telt niet. Juist het idee dat de heilige berg vanaf de straat bekeken kan worden appelleert aan de hoofdstedelijke trots. Dat dit in de praktijk nog maar vanaf één speciaal daar naar genoemde plek mogelijk is maakt niet uit: vanuit Tokyo is Fuji te zien. En vanuit Kyoto niet.

Want de onderlinge gezonde rivaliteit uit de Edo-periode is blijven bestaan, is mijn ervaring. Zo werd mij, toen ik in 2010 in Kyoto verbleef, door mijn Tokyo-vrienden toevertrouwd dat men daar veel onbeleefder zou zijn in het verkeer. Of dat zo is weet ik niet, ook al heb ik in drie dagen in Kyoto meer bijna-aanrijdingen gezien dan in twee maanden in Tokyo. Stom toeval?

Hoe het ook zij: in het geval dat Fuji daadwerkelijk uit beeld verdwijnt, heeft de hoofdstad altijd nog de Tokyo Sky Tree achter de hand. Dat men trots is op deze 634 meter hoge televisietoren bleek wel in 2011, toen ik met een bevriende Japanse familie de nog in aanbouw zijnde toren ging bekijken. De constructie zou pas een half jaar later worden geopend, maar dat was niet te merken: de merchandise vloog de winkels al uit, parkeerplaatsen in de buurt van de toren waren zeldzaam, en – leve Japan - speciaal daarvoor aangestelde wachten spoorden voetgangers aan om niet te lang in bewondering omhoog te staren en zo de stoep te versperren. Zie ook een eerdere blog van ons.

Toen ik daar, omringd door goedkeurend knikkende Japanners, naar boven stond te kijken beschouwde ik de Sky Tree als iets waar heel Japan trots op kon zijn. Na het bericht over de boze reacties op de uit beeld verdwijnende Fuji weet ik dat echter zo zeker niet meer.

dinsdag 18 december 2012

Reclame in Japan

Nieuwsgierig klik ik op de link. In beeld verschijnt een bos. De camera duikt onder het bladerdak, en ik zweef over een tientallen meters lange houten xylofoon, gebouwd tegen een heuvel. Op de top haalt een Japanse man een houten balletje uit een doosje en laat het naar beneden rollen. In de bijna drie minuten die het erover doet om bij het uiteinde te komen, is een nagenoeg perfecte woodblock-variant van J.S. Bach's ‘Jesu, Joy of Man’s Desiring’ hoorbaar. Van het doel of de context van het filmpje heb ik geen flauw idee, tot aan het einde blijkt dat het een reclame is. Voor een mobiele telefoon met een houten achterkant.



In Nederland hebben reclames normaal gesproken te maken met het product waarvoor reclame gemaakt wordt. Zo niet in Japan, het land van de meesters van de vreemde commercials.

Neem bijvoorbeeld de reclamecampagne van Softbank, een Japanse telecommunicatiegigant. Al sinds 2007 wordt de hoofdrol hierin vervuld door het personage Otosan Shirato. Zo’n langlopende campagne zou niet heel bijzonder zijn geweest – denk aan de Albert Heijn-man – ware het niet dat Otosan Shirato een witte pratende hond is. Bovendien is hij het hoofd van een familie, die verder bestaat uit zijn Japanse vrouw, dochter en afro-amerikaanse zoon. Het allerbeste hieraan: niemand kijkt er raar van op. Als Otosan een operatie ondergaat, gebeurt dat in een gewoon ziekenhuis. Als Otosan besluit dat hij de ruimte in wil, zit hij in het volgende shot doodleuk in een astronautenpak achter een module in een ruimtecapsule. The Japan Times becijferde in april van dit jaar dat het aantal avonturen van Otosan Shirato en zijn familie op 133 stond. Mede dankzij de witte hond wist Softbanks mobiele tak binnen 6 jaar uit te groeien tot de op één na grootste provider van het land.

Een ander voorbeeld: Boss Coffee van drankenfabrikant Suntory. Toen ik in 2006 voor het eerst naar Japan reisde heb ik een zomer lang lol gehad om de geniale marketing van dit product. Op elk blikje koffie is namelijk het gezicht van een pijprokende man afgedrukt, met daaromheen de woorden: ‘SUNTORY BOSS is the boss of them all since 1992’. Ik heb sindsdien een hoop fantastisch ‘engrish’ gelezen, maar dit steekt toch wel met kop en schouders boven de rest uit. Het slaat zo ontzettend nergens op. Wie is de baas? En over wie is hij de baas? En op welk terrein? Niemand weet het. En net toen ik dacht dat het niet beter kon, werd later dat jaar de Amerikaanse acteur Tommy Lee Jones het gezicht van het drankje. In gedachten zag ik Bill Murray voor me die in ‘Lost in Translation’ een reclame voor Suntory Whisky opneemt, en zich afvraagt waar hij in hemelsnaam in verzeild is geraakt. De stuurse blik waarmee voormalig Oscarwinnaar Jones zich door de filmpjes heen worstelt, zegt wat dat betreft veel.

Bovenstaand plezier zou niet mogelijk zijn geweest zonder reclamebureau Dentsu. Deze reus is in zijn eentje verantwoordelijk voor meer dan één derde van de Japanse reclames. Zo komen Otosan en Boss Coffee uit de koker van reclameman Hiroshi Sasaki, een inmiddels ex-medewerker van Dentsu. Dat het bedrijf van meer markten thuis is, blijkt uit een stuk op website Tofugu. Zo huurde de Japanse overheid het in om tijdens lokale referenda zogenaamde lokale bewoners het bestaande beleid te laten steunen. En dat niet alleen: weblog Mutantfrog citeert uit het in 2005 verschenen boek ‘Dentsu’s True Colors: The Media Industry’s Greatest Taboo’. Daarin wordt beschreven hoe Dentsu LDP-premier Junichiro Koizumi vanaf het begin van diens ambtsperiode adviseerde over diens imago en mediaoptredens. Goedbeschouwd zou je Koizumi’s succesvolle premierschap één grote reclame kunnen noemen.

Maar goed. Het is, deze dubieuze praktijken daargelaten, te hopen dat de Japanse talentvolle reclamemakers hun weg naar de rest van de wereld weten te vinden. Softbank nam onlangs een groot Amerikaans telecombedrijf over, dus de kans bestaat dat Otosan en zijn wonderlijke familie het in de Verenigde Staten gaan proberen. Van mij mogen ze.

Ten slotte een tip: voor wie net als ik geen genoeg kan krijgen van al die fantastische filmpjes, maakt YouTube-user JPCMHD iedere twee weken een overzicht van de leukste reclames van het moment. Te zien in onderstaande aflevering: onder andere maïskorrels die luid zingend in soep zakken, R2-D2 en C3PO die een hybride Toyota aanprijzen en Nintendo’s nieuwste spelcomputer die zichzelf aan de kijker voorstelt. Aanrader!

zondag 16 december 2012

Dingen die je mist: de Kohaku Uta Gassen

Op Oudejaarsavond zullen we ons dit jaar vermoedelijk bezig houden met oliebollen, de zoveelste eindejaarsconference of een ander door Nederland belangrijk geacht televisiespektakel. Wij denken dan met weemoed terug aan Oudjaar 2011, in Japan, waar de hele natie aan de buis gekluisterd is voor de Kohaku Uta Gassen. Tijdens dit wervelende, uren durende songfestival maken afwisselend fonkelnieuwe groepen, heel oude Enka en gevestigde artiesten hun opwachting. Ook wij waren totaal in de ban van Kara, Aiko, de Sukiyaki-song, en Arashi, die naast optreden ook het geheel aan elkaar praatten. Bord op schoot, bierru uit blik en genieten maar. Volop.


De Kohaku Uta Gassen (紅白歌合戦, letterlijk: 'De liedjesstrijd tussen rood en wit') is een evenement zonder weerga. De meest populaire artiesten van Japan (en sinds enkele jaren ook Korea) worden op basis van geslacht over de teams verdeeld: rood voor de dames, de heren doen het met wit.

In de daaropvolgende uren brengen de artiesten hun nummers live ten gehore. Soms is dat te horen (hier en daar namen wij onzuiverheden waar, om het maar eens voorzichtig uit te drukken), maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dezelfde stemmen op cd ook niet altijd loepzuiver zijn. In de Japanse popmuziek gaat het, veel meer dan om zangkunsten, om de totale beleving: dans en choreografie, make-up, hairstyling, kostuums, decors en uitlichting, glitter en bling.

Het geheel wordt tussen de nummers door aan elkaar gepraat door afwisselend de captains van het rode en witte team. Vorig jaar waren dat actrice Mao Inoue voor het rode damesteam en boyband Arashi voor wit. Dat leverde dus de voor ons ongebruikelijke situatie op waarbij één meisje (Mao) steeds door vijf jongens werd onderbroken.

Na ruim vier uur (vaak komt het aantal te zingen liedjes boven de vijftig uit) bepaalt het 3000-koppige publiek samen met een vakjury welk team gewonnen heeft. Aan het oordeel van de jury mag daarbij getwijfeld worden, aangezien enig verstand van of verbintenis met de Japanse muziekindustrie allerminst een vereiste is. Op 31 december 2011 ging de overwinning naar het rode team.

We waren die avond getuige van de 62e editie van de Kohaku, die al sinds 1951 door televisiestation NHK wordt uitgezonden. Dit Japanse equivalent van de Nederlandse publieke omroep zendt niet alleen uit, maar produceert ook: dat betekent dat deelname aan de Kohaku uitsluitend op uitnodiging van NHK geschiedt.

Uiteraard vindt deze selectie plaats op basis van populariteit en kwaliteit van artiesten. Om bepaalde groepen kan men simpelweg niet heen. Echter, geheel volgens Japanse traditie, waar men niemand voor het hoofd wil stoten als dat enigszins te vermijden valt, wordt de selectie ook gemaakt op geografische en demografische gronden: artiesten worden ook zorgvuldig en evenwichtig geselecteerd op regio en op doelgroep. Zo kan het dan ook gebeuren dat relatief onbekende zangers en zangeressen zich voor de duur van één nummer aan de natie mogen presenteren.

Deelname wordt daarom altijd als een enorme eer beschouwd. Bovendien werkt het twee kanten op: enerzijds krijgt de carrière van de artiesten die op de Kohaku te zien zijn geweest een enorme boost; anderzijds weet NHK zich hierdoor altijd vóór de commerciële zenders te verzekeren van de meest populaire artiesten van het afgelopen kalenderjaar.

Want Japan zou Japan niet zijn als het evenement ongekopieerd was gebleven: op een commercieel net trad op hetzelfde moment een tweederangs garnituur aan sterren op. Wel leuk, maar niet van het niveau van de Kohaku Uta Gassen. Oneindig jammer dat we er hier niet naar kunnen kijken.

We wonen in Nederland tussen Engeland en Japan in. Waar in Engeland elke TV-persoonlijkheid bulkt van de humoristische zelfspot, wordt in Nederland door de cabaretier van dienst de draak gestoken met andermans falen, in politiek of maatschappelijk opzicht. Wie boven het korenveld uitsteekt wordt afgemaaid. De eigen positie van de conferencier staat niet ter discussie. En zo vinden wij het blijkbaar leuk.

In Japan gaat het op Oudjaar niet om politiek, en eigenlijk ook niet om humor. Ze doen gewoon met zijn allen zo mooi mogelijk hun ding. Al werd vorig jaar bij wijze van uitzondering natuurlijk wel veel aandacht geschonken aan de slachtoffers van de tsunami in noordoost Japan.

Maar dat was dan ook wel een heel uitzonderlijke gebeurtenis. Laten we luchtig eindigen: Geniet van het volgende Kohaku-voorbeeldje en la-la-la-la-la gerust mee.

zondag 27 mei 2012

Vrijstaand huis zonder tuin

In Japan staan alle huizen los van elkaar. Geen enkel gebouw deelt een muur met de buurman. Soms zit er minder dan 30 cm tussen twee buitenmuren, maar in principe staat elk huis vrijstaand. Dat heeft te maken met traditie, schade en schande. Waar eeuwenlang in hout gebouwd werd, leer je vanzelf dat niet alles in vlammen op hoeft te gaan als er brandgangen gepland worden. Waar bovendien de aarde of de wind nog wel eens heftig te keer gaat, is het ook handig om niet te grote oppervlakken aan elkaar te construeren. Voorts geeft het vrijstaand huis de bewoners ook het zeer gewaardeerde gevoel van privacy. In het westen hecht men daar evenzeer aan, de Japanner heeft echter geen tuinen van meters rondom nodig. Het concept van vrijstaan is voldoende. Zulks kan in Japan met minder dan 30 cm rondom al gerealiseerd worden.

De belangrijkste reden voor het vrijstaand bouwen van de huizen is echter dat alle groepen in de Japanse samenleving gebruik maken van het uchi (in group) en soto (out group) onderscheid. Het is goed te vergelijken met een clan waarvan de leden de in-group zijn en de niet-leden de out-group. Dit concept vindt zijn weerslag in het vrijstaand bouwen van Japanse huizen, de ene clan wil niet aan de andere clan vastzitten.

De nauwste brandgangen tref je in elk geval in de steden. Je kunt er met geen mogelijkheid tussendoor lopen. Toch is ook op het platteland de eigen ruimte om het huis niet groot. Grond is schreeuwend duur. Ofschoon Japan een groot langgerekt land is dat zich uitstrekt vergelijkbaar van Lapland tot de Rots van Gibraltar in Zuid-Spanje, is 70% van het Japanse landoppervlak niet geschikt om te bebouwen. Er zijn bovendien ook veel Japanners. Wie een stuk grond koopt zet er dan ook zoveel mogelijk huis op en stort beton er omheen, functioneel, onderhoudsvrij.

Niet iedereen heeft dus een zo tot de verbeelding sprekende Japanse tuin met vijvers, dromerige stapstenen, elegante lantaarns, gesnoeide azaleacae, rododendrons, bamboe en esdoorns. Dat kan thuis in Nederland iets gemakkelijker gerealiseerd worden. Althans qua oppervlak. In tuincentra verkrijgbare stenen tuinornamenten blijken veelal Chinees van vorm en komaf en een houten lantaarn zoals je ze rond tempels treft, is al helemaal niet te krijgen. Die zullen we zelf moeten maken. Ook al is geen van de Mannen van Omes op dit moment in Japan, het zelf bouwen van een Japanse lantaarn is een prachtige manier om er in gedachten gewoon toch te zijn. Na twee weken contemplatie, zagen, kappen, vloeken en schilderen, staat het onderstaande vrijstaand huisje in wél een tuin.

Op het internet blijkt geen bouwtekening voorhanden, niet op het Engelstalige, maar ook niet in het Japanse deel van het net. Eigenlijk geen verrassing, niemand gaat hem zelf maken in Japan, vanwege het voornoemde gebrek een ruimte, maar ook gebrek aan tijd. Foto’s zijn er wel. Met behulp van foto’s hebben we een replica of in elk geval een impressie gemaakt van de lantaarns zoals we die regelmatig in onze favoriete buurtschrijn in Nishiwaseda bezochten.

japanse lantaarn
japanse lantaarn

Geheel zoals het hoort is ook deze lantaarn in elkaar gezet zonder gebruik van schroeven en spijkers. Houtverbindingen en deuvels, daar draait het om: hout is eerbiedwaardig en dient dan ook met respect gebruikt te worden. Werken met houtverbindingen heet in het Japans Sashimono. Wie op dit woord of op “Japanese joinery” googlet of met name Youtubet, komt verbluffende staaltjes van eeuwenoud, doorgegeven vakmanschap tegen.

vrijdag 6 april 2012

In Bardo, ergens tussen Japan en Holland

Een vliegreis van Narita naar Schiphol duurt niet langer dan 11 uur. In amper een dag wordt de helft van de wereldbol overgevlogen en wordt de ene cultuur voor de andere ingeruild. Wie voor een korte vakantie heen en weer vliegt heeft hooguit last van een jetlag, Wie echter na een jaar het dagelijks leven in Japan moet inruilen voor het alledag in Nederland moet langer uittrekken. De overgang duurt op zijn minst 49 dagen. Zo iemand komt in Bardo terecht, de boeddhistische fase tussen twee levens in. Zo iemand hoort even nergens thuis. Het is niet anders.

Na ruim een jaar in Japan gewoond en gewerkt te hebben, was het tijd de thuisreis te aanvaarden. Aan de ene kant veel te vroeg, want ik ben gewend en vertrouwd met de Japanse manier van leven. Aan de andere kant miste ik mijn familie met hun betrokkenheid en grappen zeer en leek het me ook wel weer leuk om aan het veel ongecompliceerdere Nederlandse leven deel te nemen. Omdat er uiteindelijk niets anders op zat, nam ik afscheid van mijn Japanse familie en vrienden en aanvaarde ik vol goede moed de thuisreis. Na enig passen en meten met mijn koffers en het meenemen van een extra tas, kon ik de spullen die ik verzameld had in Japan mee nemen naar een hotel op Narita-airport. Na een goede nachtrust vertrok ik op tijd vanaf Narita airport en in een kleine 11 uur vloog het vliegtuig naar Schiphol. Daar aangekomen, sloot het ontvangscomité mij in de armen en spoedden we ons naar huis om weer een Nederlandse maaltijd (ic. Kroket met mosterd!) te eten en elkaars verhalen te aanhoren.

Alhoewel het op het moment van schrijven wel weer goed voelt om in Nederland terug te zijn, droom ik 's nachts over het zijn in Japan. Tokyo voelde ondanks haar hectiek en de enorme drommen mensen die zich dagelijks door de stad verplaatsten bijna sereen aan, in vergelijking met de sfeer op straat in Leiden. Hoewel de Leidse bevolking net zoveel zielen telt als de wijk Waseda waar ik het afgelopen jaar verbleef, lijkt het openbare leven niet zo gesmeerd te verlopen als in Japan. In de korte tijd dat ik hier ben, kwam ik al meer mensen met korte lontjes tegen dan ik in maanden in Tokyo heb ontmoet.

Japanners zijn natuurlijk net zo menselijk als Nederlanders. Echter, ze uiten hun woede niet met veel misbaar, maar verwerken het ongenoegen veelal onderhuids. Daardoor is het soms een sociaal mijnenveld voor de nietsvermoedende westerling, die gewend is dat men zijn gevoelens uit. Een boze Japanner zal zelden ook echt tonen dat hij boos is, waardoor snel misverstanden kunnen ontstaan als een westerling die een sociale regel overtreedt niet door heeft wat hij fout heeft gedaan. Wat dat betreft is het voor deze Nederlander een verademing om weer in Nederland te zijn, waar men direct (en veelal bot) aangeeft wanneer iets niet op prijs wordt gesteld.

Ik heb gedurende mijn jaar in Japan steevast observaties daar gekoppeld aan tegenhangers in Nederland. Deze blog staat er vol mee. Ik merk dat ik nu dezelfde blog omgekeerd zou kunnen vullen. Er is veel dat me opvalt in kleine en grote zaken, veel dat hier vanzelfsprekend wordt gevonden en het - weet ik - niet is. Voorkomende problemen worden in Nederland anders aangepakt dan in Japan. Oplossingen zijn slechts keuzes ingegeven door de eigen cultuur en het eigen denkraam.

Zit ik daarmee tussen de wal en het schip? Hoewel de cultuurschok terugwaarts nog groter is en de weemoed enorm, kom ik er wel uit. Tussen de wal en het schip verkeren is onoplosbaar, ik bedien me beter van de term bardo. Niet bewegen, afwachten en tot rust komen. Alles krijgt een plaats. Het duurt 49 dagen. Die gun ik mezelf. Tot dan!

zondag 26 februari 2012

Jizō : Roodkapje in Japan

Het moest er een keer van komen, vandaag ga ik in op de overal in Japan aanwezige roodgekapte stenen beeldjes. Waar je ook gaat, of het nu op het platteland is of midden in Tokyo, op drukke kruispunten, bij stations, in tempelcomplexen en begraafplaatsen, langs de weg of langs wandelpaden, overal zie je gezellig aandoende stenen beeldjes met een gehaakt rood kapje of een rood vestje. Steevast is de nijvere huisvlijt rood en steevast is de drager ervan een rudimentair gestyleerde monnik.

Het betreft hier een verbeelding van Jizō, de bosatsu (bodhisattva) die samen met Kannon, de Godin van Genade, de brug slaat tussen ons mensen en boeddha. Een bodhisattva is een persoon die door zijn of haar goede daden en leefwijze de verlichting heeft bereikt, maar ervoor gekozen heeft om op aarde te blijven en alle mensen te helpen dezelfde staat van verlichting te bereiken. Bodhisattva’s zijn dus lichtende voorbeelden, en gelijken de heiligen in de katholieke traditie.
Het boeddhisme kent talloze bodhisattva’s, in Japan zijn het vooral Jizō en Kannon die in het dagelijks leven worden aangeroepen.

Net als onze Roodkapje is Jizō een aangenaam mens dat het beste voorheeft met degenen die ziek of zuchtig zijn. In het geval van Roodkapje betreft het haar bedlegerige grootmoeder. Jizō zorgt vooral voor kinderen. Zieke kinderen moeten vooral beter worden en als dat onverhoopt niet lukt, is het Jizō die de overleden kinderen tijdens hun periode van overlijden en wedergeboorte behoedt. Kinderen zijn namelijk door hun korte periode op aarde nog niet in staat geweest om voldoende goed karma te vergaren om een volgend leven gegarandeerd iets beter te laten verlopen. Ouders offeren aan Jizō door middel van een mutsje, kapje of manteltje in de hoop dat Jizō op zijn beurt hun kind behoedt. De kleur rood verwijst mogelijk naar een traditie in de Asuka periode (522-645 AD) waar kinderen met ziektes als waterpokken in rode kleren gekleed werden om ze te onderscheiden van andere kinderen. Kom er maar eens op!

Jizō ziet er in zijn stylering altijd kawaii, cute of schattig uit en lijkt in niets meer op zijn oorspronkelijke gedaante Ksitigarbha die vanuit India via China de Japanse Zee overstak. Wat dat betreft is Kannon minder veranderd. Ksitigarbha was overigens een Brahmaans meisje! Er is dus ergens tijdens de oversteek wel iets ingrijpend veranderd.. Daar staat tegenover dat Kannon van oorsrpong een man was. Dus dat heft elkaar mooi op.
Onlangs was ik in Kamakura in de Hase Dera tempel. Ook daar was Jizō volop aanwezig. En wel duizend keer. De foto mag voor zichzelf spreken.


Mij viel op dat hoewel het lijf van elk beeld hetzelfde is, het hoofd steeds iets verschilt. Waarschijnlijk staat er voor een ieder van ons een eigen Jizō klaar. Dat is een geruststellende gedachte.

dinsdag 21 februari 2012

Verhuizen naar Aoyama: de generale repetitie

Zo stilaan breekt de tijd van afscheid nemen van Japan aan. Hoewel ik nog een maand in Tokyo verblijf, moest ik al wel de dorm verlaten waar ik een klein jaar heb gewoond. Het universitaire jaar in Japan is inmiddels afgesloten. Afscheid nemen van Japan valt zwaar. Dat moet voorzichtig en in etappes gebeuren. Bij wijze van generale repetitie heb ik mezelf verhuisd naar een appartement in Aoyoma, ben ik druk met het bedenken van omiyage (souvenirs) voor Nederland en heb ik de laatste dagen genoten van Japans vertier en eten. Dit vertier bestond onder andere uit het weerzien met een Leidse studiegenoot, Sander Schoen, en het bezoek aan een Japans restaurant met de vrienden van de dorm. Hieronder een kort verslag van de afgelopen dagen.

De 17e februari was het zover. Ik trok uit de dorm waar ik sinds maart 2011 heb gewoond, omdat dit de officiële vertrekdatum was voor studenten die hun uitwisselingsprogramma na een jaar afronden. Dat ik op aanraden van de universiteit later ben gearriveerd, dat het collegejaar later is begonnen, allemaal ten gevolge van de aardbeving annex tsunami, doet er vandaag niet meer toe. Zoals het de ijzeren Japanse regelgeving betaamt, kon er niet aan de eindtermijn getornd worden en moest ik derhalve mijn spullen verhuizen naar een appartement in Aoyama, dat mij allervriendelijkst door mijn Japanse familie werd aangeboden.

Afscheid oefenen dus. Samen met mijn dormgenoten, die ook huiswaarts zullen keren. Ik was toevallig de eerste die daar opstapt en we hebben gezamenlijk geoefend om in dit geval mijn vertrek. Martina heeft pastasaus voor me gekookt en Lucia en Jack hebben geholpen met het leegruimen van de kamer. Tijdens de er op volgende nomikai (het drinkuitje) werd duidelijk dat men het jammer vindt dat ik de dorm verlaat. Nakamura-san - de huismeester en inmiddels goede kennis - was er ook en één van de resident-assistants had speciaal haar studie gelaten voor wat het was om er bij te kunnen zijn. Dat is geen lichtvaardig besluit in Japan. Ik doe er toe!

En dan op naar Aoyama. Degenen die iets van Tokyo afweten, zullen opmerken dat dit één van de duurste buurten van Tokyo is, vergelijkbaar met de PC Hooftstraat in Amsterdam. Mijn appartement echter bevindt zich in een kleurloos kantoorgebouw dat tussen de boutiques en designmeubel-zaken bijna niet opvalt. Het betreft hier een vestiging van het prive-detective bedrijf van Naotaka I., een van de broers van mijn Japanse vader. Wie aan een op Derrick gelijkende speurder met grijze regenjas en Duitse bril en zware wallen onder de ogen denkt, komt van een koude kermis thuis: in Japan is een privé detective iets anders. Het gaat hier om een ZZP-er die hoofdzakelijk overspel opspoort, een behoorlijke usance in deze jachtige metropool. De lange dagen die Japanse kantoormannen op hun werk doorbrengen zorgen ervoor dat de vrouwen bij gebrek aan gezelschap wel eens een andere man over de vloer hebben. Het omgekeerde komt net zo goed voor, manlief is gestationeerd in een andere stad, wijk of buurt, komt niet thuis, vanwege verkeer of verplichtingen aan werk en collega's en geniet van het gezelschap van andere dames terwijl zijn echtgenote het huishouden draaiende houdt. Omdat de huizen in Tokyo in de regel nogal krap zijn en gehorig, zijn zogenaamde love-hotels uit de grond gestampt om enige discretie mogelijk te maken als de overspelige liefde wordt bedreven. De detective staat comfortabel bij de ingang achter de palm of pilaar en neemt foto's, waarmee de op heterdaad betrapte helft van een koppel met zijn of haar uitglijder geconfronteerd kan worden. Merkwaardig - althans in mijn Westerse observatie - is dat de detective in kwestie er naast zijn detectivebureau ook een datingservice op na houdt, om de man en de vrouw uit de op de klippen gelopen relatie weer van een nieuwe partner te voorzien. Deze service wordt gedurende het weekend samen met zijn vriendin gerund, die dit er 'even' bij doet naast haar dagelijkse werk als tandarts.

De vestiging in Aoyama stond leeg, omdat de Japanse wet vereist dat er een kantoor aanwezig is in de wijk waar een bedrijf wil opereren, maar dit kantoor hoeft niet perse gebruikt te worden. Toen ik het pand voor de eerste keer ter bezichtiging betrad, troffen we dan ook een wirwar van kabels aan, waarmee de telefoon en het internet doorgeschakeld worden naar het eigenlijke kantoor in het even verderop gelegen Akasaka. Inwendig moest ik wel even grinniken, want ik had weliswaar al eens gelezen over wonderlijke bedrijfsconstructies in Japan, maar nu stond ik er ook middenin. Het gaf weer eens blijk van het feit dat alles in Japan een andere functie kan hebben dan het lijkt te hebben.

Na goed en wel in het appartement te zijn ingetrokken, was het tijd om de buurt te verkennen. De ene Porsche na de andere Mercedes snelde voorbij en het trottoir leek louter te worden bevolkt door verveelde moeders die het het geld van hun te rijke mannen aan een volgende Gucci-tas gingen uitgeven. Het vreemde is wel, of eigenlijk ook weer niet aangezien het hier Japan betreft, dat je op het ene moment langs een futuristische constructie van beton en glas loopt die een vestiging van Louis Vuitton herbergt, terwijl in het naburige pand een onooglijk winkeltje huist dat in sanitair handelt. Kortom, het betrof hier weer een staaltje van Japanse bouwwoede en het gebrek aan een welstandscommissie. Als deze er was geweest, had ze vast een rolberoerte gekregen van de lukraak neergezette betonnen kolossen en de piepkleine familiebedrijfjes die daartussen nog waren overgebleven.

Hoewel ik de dorm weliswaar had verlaten, zagen we elkaar afgelopen zaterdag weer aan de Omotesando dori, waar de uit Zweden afkomstige Peter een restaurant had besproken. Ook dit gebouw was weer wonderlijk ingericht. Ietwat verscholen achterin de zaak bevond zich een trapje, dat leidde naar het restaurant Honoji dat welhaast uit een achterafstraatje van de oude hoofdstad Kyoto leek te zijn weggenomen en in de betonnen massa van Tokyo ingeplant. Het was wel even zoeken naar de juiste gerechten, want het menu was opgesteld in een uiterst verfijnde, maar moeilijk leesbare stijl van kalligrafie. Zo bleek toen een van de gerechten werd binnengebracht dat we niet de rijkelijk met alcohol overgoten geitenkaas binnenkregen, maar dat het hier geitenkaas overgoten met kippenlevertjes betrof. Na even geslikt te hebben werd het binnengebrachte gerecht toch opgegeten, maar het deed ons wel plechtig beloven dat we de volgende keer eerst de ober om hulp zouden vragen alvorens wat te bestellen.

Welaan. Nog een maand. Ik heb zin in huis en in familie. Maar zou het liefst Japan en zeker een aantal Japanse en dormvrienden meenemen. Op zoek dus naar een baan waar pendelen tussen Oost en West tot de mogelijkheden behoren zal.

zondag 12 februari 2012

Vrijwilligerswerk in de Tohoku: een steentje wegdragen

Hoewel de grote Tohoku aardbeving en tsunami op het moment van schrijven alweer bijna een jaar geleden zijn, is de herinnering aan de ramp in Japan nog springlevend. Ook vertrekken iedere dag vrijwilligers vanuit het hele land naar het rampgebied, om hun steentje bij te dragen aan het puin ruimen en om de getroffenen moed in te spreken. Ook Waseda stuurde onlangs een Engelstalige vrijwilligersexpeditie op pad, waar ik ook aan deelnam.

11 Maart vorig jaar voltrok Japan's grootste ramp van de afgelopen 65 jaar zich in de Tohoku. Een aardbeving met een kracht van 9 op de schaal van richter schudde de aarde. Alsof dit al niet genoeg was, volgde op de aardbeving de verwoestende tsunami, die op sommige plaatsen een hoogte van wel 40 meter bereikte. Hele nederzettingen werden weggespoeld en maar liefst 15000 mensen lieten het leven. Op het moment van schrijven zijn nog zeker 3000 mensen vermist en leven duizenden slachtoffers in de tijdelijke woningen die voor hen zijn neergezet.

Hoewel ik de ramp op televisie had gezien, meende ik dat het in levende lijve op de rampplek aanwezig zijn het abstracte leed van de televisie menselijke proporties zou geven. Hieronder volgt een verslag van ons bezoek als Waseda-studenten aan de rampplek, en de zaken die daarbij opvielen
.

Zaterdagavond 4 februari was het verzamelen geblazen in het Okuma Garden House, de lunchruimte van de Waseda universiteit. Onze dormmanager, Hiroshi Sugino, had zich ook opgegeven voor de activiteit, dus getweeën begaven we ons naar de briefing. Nadat iedereen zich had aangemeld bij de staf, was het de beurt aan meneer Yamaguchi, de leider van het Waseda Volunteer Center. Hij was reeds negen keer naar de Tohoku geweest, dus hij kon vertellen over hetgeen ons te wachten stond. Meneer Yamaguchi waarschuwde dat we er op voorbereid moesten zijn dat oog in oog staan met de verwoestingen voor sommigen wellicht te veel zou worden. Ook drukte hij ons op het hart om goed te communiceren, zodat de activiteit ordelijk zou verlopen en om onze gevoelens goed te uiten. Na deze eerste waarschuwingen werd het plan voor onze expeditie ontvouwd. We zouden met de nachtbus naar de Iwate prefectuur trekken, die in het noordwesten van het eiland Honshu ligt. Op zondag stond het sneeuwruimen in Kamaishi op het programma en de maandag zouden we een lezing gaan bijwonen van een slachtoffer van de ramp. Na de uitleg deelde meneer Yamaguchi ons in groepen in. Na een korte kennismakingsronde met het team begaven we ons naar de bus en reden we noordwaarts Tokyo uit.

Na een busreis van ongeveer elf uur arriveerden we bij het Toono Cleanup Center, waar andere vrijwilligers al waren aangekomen. Het druilerige weer van Tokyo had plaats gemaakt voor een flink pak sneeuw. We waren dan ook blij dat we voldoende warme kleding bij ons hadden, temeer daar er in alle ochtendvroegte gymnastiek op het programma stond. De radio ging aan, de armen en benen werden gestrekt, en op een vrolijk deuntje werden de stijve ledematen weer enigszins soepel gemaakt. Na deze lichamelijke oefening gaf een lokale vrijwilliger ons instructies en toog ons mee naar de haven van Kamaishi. Al hoewel we ons hadden ingesteld op de verwoesting die we zouden aantreffen was de daadwerkelijke aanblik erger. Niet zozeer omdat we het puin nu met eigen ogen zagen, maar omdat er eigenlijk verrassend weinig over was van het puin. Hier en daar stonden nog enkele gebouwen overeind, maar voor de rest was plek waar eens de haven van Kamaishi te zien was geweest met de grond gelijk gemaakt. Doordat de situatie van vlak na de ramp niet meer waar te nemen was, werd het aan ons eigen voorstellingsvermogen overgelaten hoe erg de ramp moest zijn geweest. Met name toen ons verteld werd dat de tunnel waardoor we naar de haven reden vol had gelegen met stoffelijke overschotten en puin, drong de ernst echt tot ons door.

De golven in Kamaishi waren maar liefst 22 meter hoog geweest en hadden alles op hun weg meegenomen. De paar gebouwen die we zagen bij het binnenrijden van de haven waren voorzien van verschillende merktekens, om de staat van het gebouw aan te geven. Gebouwen met rode vlaggen waren verboden terrein, aangezien deze op instorten stonden. De bewoners hadden toestemming gegeven om deze huizen te slopen, aangezien ze niet meer te redden waren. Uit gebouwen met een gele vlag mochten alle spullen worden verwijderd, omdat de vloedgolf de inventaris onherstelbaar had beschadigd. Huizen met een kruis op de muur ten slotte, herbergden één of meerdere dodelijke slachtoffers. Natuurlijk waren de lichamen al lang geleden geborgen, maar de wetenschap dat de doden niet alleen meer een nummer op televisie waren was behoorlijk ontnuchterend. Bij de overblijfselen van wat eens een middelbare school was geweest hielden we stil, en kregen we instructies van een vrijwilliger die al maanden onverstoorbaar puin aan het ruimen was. De sneeuw om de noodwoningen die voor de slachtoffers waren gebouwd, lag te hoog opgetast, dus wij moesten deze gaan verwijderen. Met vereende krachten werd de sneeuw, die op sommige plekken al begon te bevriezen, verwijderd en op een hoop verderop gegooid. Ons team bestond uit een Chinese, twee Japanners, een Amerikaan en ik, dus het was een internationale samenwerking. Het was hartverwarmend om te zien hoe de slachtoffers die in de noodwoningen wonen ons bedankten en hoe hun gezichten oplichtten door de wetenschap dat ook buiten Japan aan hun lot wordt gedacht.





Na het sneeuwruimen was er gelegenheid voor de werkers om zich op te frissen in de Onsen en werd er overnacht in een middelbare school in Hakozaki, een stadje in de buurt. De maandag moesten we alweer vroeg uit de veren, want er stond een lezing in het noordelijker gelegen Tagajo op het programma. In de Baptistenkerk aldaar hield één van de slachtoffers een lezing over de traumatische ervaring die hij had opgedaan tijdens de ramp. Terwijl de golf met een noodvaart landinwaarts rolde, probeerde deze meneer Otomo om een bejaarde man die niet snel genoeg kon lopen te redden. Echter, vlak voordat hij de bejaarde man in veiligheid had kunnen brengen, raasde de golf op hen af, en had hij noodgedwongen alleen zijn toevlucht moeten zoeken in een schoolgebouw. Meneer Otomo had de oude man koste wat het koste willen redden, maar de man had hem verzocht om alleen verder te gaan, omdat hij wist dat ze anders getweeën door het kolkende water zouden worden verzwolgen. Het laatste wat meneer Otomo zag van de man was hoe hij kopje onder ging. Diep onder de indruk van dit relaas stapten we in de bus om de reis huiswaarts te aanvaarden. Alhoewel we slechts enkele uren sneeuw hadden geruimd, had de algehele aanblik van de Tohoku onze perceptie van de ramp blijvend doen veranderen.

zaterdag 11 februari 2012

Japan+hemelwater part two: rainchains

Beste pim-san, Zoals altijd Ik heb uw bericht over de Japan+hemelwater hiervoor met veel plezier. Je regelmatig in slagen om te gaan met de niches, onderwerpen die niet vaak worden geschreven over. In dit specifieke geval wil ik reageren op uw geestige en tegelijkertijd nuttig verhaal over de Japanse drainage systeem.

Een andere leuke functie in het Japans aftappen is inderdaad de regen keten, deze functionele en zeer decoratieve kettingen die worden gebruikt voor eeuwen in plaats van de regenpijpen zoals wij die kennen ze hier in Texel. Ze kunnen gewoon kettingen gemaakt van ijzer links, maar het kan worden vormgegeven in ieder geval. Emmertje-achtige vormen zijn populair

Als Terry welsprekend zegt het is één ding om een regen-keten, de verbinding met het dak of de dakgoot is iets heel anders te kopen. Alleen het boren van een gat in de goot is niet de truc doen, is het heel moeilijk om de keten te bereiken aan de goot. Tenzij je heel goed de klussers je zelf vindt te zijn.

De Japanse volk echter te erkennen, en dit probleem opgelost. In elke DIY-doe-het-winkel van belang dat u in staat zullen zijn om een vrij fatsoenlijke rainchain kit te verkrijgen. De verbinding met de goot is opgenomen. Tegenwoordig rainchains zijn ook beschikbaar gemaakt van hard plastic, dat is wel aardig als je kunt nemen het samen met het vliegtuig in de lucht bagage

Pas op! Als de regen ketting is gemaakt van hard plastic heb je om het te hechten aan de grond, anders had wil weg te blazen met de minste windvlaag. Het kan goed swing in je gezicht, dus opgepast. Ook de kinderen niet fraai met de gezicht opengehaald.

Nou, de slimme Japanners erkennen, deze vervelende side-effect van de plastic-keten maar ook: uw kit wordt geleverd inclusief met een decoratieve zwaar gewicht dat je kunt hechten aan de ketting.

Ik hieronder ook enkele foto's als van je om mezelf duidelijk
Met de meeste hoogachting
Olfert
.




vrijdag 10 februari 2012

Japan+hemelwater: very famous in japan

Inmiddels heb ik talloze autoritjes meegereden in, door en rond Higashimatsuyama-city, waar mijn favoriete Japanse familie woont. Higashimatsuyama-stad is een middelgrote stad van plm. 90.000 inwoners gelegen ten Noordoosten van Tokyo in de prefectuur Saitama. Stad in de betekenis van drukbevolkt (1,372.22 personen per km²), maar in geografisch en structureel opzicht toch eerder een wonderlijke aaneenschakeling van dorpen en buurtschappen, onderbroken door rijstveldjes, de Kan-Etsu snelweg en de enorme benette vogelkooien waarin de golvende Japanner zijn ballen slaat, zijn swing oefent en zijn werk even ontvluchten kan.

Higashimatsuyama heeft geen – althans voor mij - aanwijsbaar centrum en winkels liggen relatief ver van elkaar vandaan. Japanners vinden al snel dat iets “ver” is en pakken graag de auto. Nu eens om naar de “Gyoza-winkel-met-de-meest-beroemde-dumplings-in-Japan” te gaan, dan weer naar de stomerij . (Aangezien de vrouw des huizes de was zoals zoveel Japanse vrouwen met koud water in de wasmachine doet, brengt manlief voor de zekerheid zijn bedrijfskleding naar de externe expert. Na een jaar meen ik te kunnen stellen de stad op mijn duimpje te kennen, weet ook ik waar de Katsuya zit, de betere Izakaya en waar een beste banketbakker (“depuis 2006”) zich ophoudt. Als bijrijder oefen ik het stratenplan in mijn hoofd en geef ik ongevraagd aanwijzingen: hier links, daar rechtsaf. Ik ben een Higashimatsuyama-kenner. Een routinier (ook “depuis 2006”).

Op een van mijn mini-reisjes door Higashimatsuyama trof me echter toch nog iets nieuws! Plots viel mij op dat elke straat gelijkvloers is aan de stoep en dat ook deze zonder markering overgaat in de “tuin” tot aan de voordeur. Alles is van beton. De aarde is overal goed verstopt en men zou met gemak de auto strak tot aan de voordeuren kunnen rijden. Álles is van beton. Het romantische beeld van Japanse tuinen met geschoren en geknipte Azalea en dergelijke is inderdaad voornamelijk een romantisch beeld. Daar heeft de doorsnee Japanner werkelijk de tijd niet voor en bovendien is de grond schreeuwend duur. Ook op het relatieve platteland waar ik veel en vaak (bij-)rijd.

Dit betonnen landschap aanschouwende “welde” de vraag als vanzelf op: wat gebeurt er als het – bijvoorbeeld overdadig – regent? Waar in ’s hemelsnaam blijft het hemelwater? Er was immers geen grond om in weg te zakken. Mijn chauffeur wees me aan weerszijden van de weg op de lange stroken betonnen tegels met gleuven er in. Daar had ík op dat moment dus graag in weg willen zakken. Natuurlijk was er een riolering, alleen was deze zo perfect weggewerkt dat deze mij nooit eerder was opgevallen alle autoritten ten spijt.

Het systeem in kwestie bestaat uit een betonnen verdiepte goot aan weerszijden van de weg waaroverheen betonnen tegels met gleuven zijn gelegd. Hemelwater kan op elke plek de goot bereiken en is niet zoals in Nederland aangewezen op een metalen putdeksel om de twintig meter. Kom maar op met die regen! Het systeem is eenvoudig te onderhouden, de tegels worden desgewenst opgelicht en ongerechtigheden kunnen opgeschept worden. Het gaat hier bovendien om ‘dagbouw’ en niet om ‘mijnbouw’. Men hoeft niet af te dalen onder de grond, er hoeven geen robotcamera’s op wieltjes door de derrie geleid te worden.

Waarom nu zo? Japanse straten waren er steevast eerder dan de auto’s en stammen nog uit de tijd dat minder mensen nog niet alles zo “ver” vonden. Voor voeten, fietsen en karren voldeden deze wegen prima, maar op enig moment – toen alles “ver” werd - werden ze te smal. Vaak kunnen auto’s elkaar niet tegelijk passeren en dient men even op de beurt te wachten. (Daijobu, no problem). Door de goten te beleggen met afdekkingen op de hoogte van de weg zelf werd de weg een stuk breder. En wie de denkbeeldige stoep en de denkbeeldige tuin ook er bij neemt kan zelfs riant rijden, dacht de Hollander. Zulks is dus geen Japanse gedachte, men blijft natuurlijk tussen de twee goten. Op de beurt wachten is hier een groot goed.

Dit alles gebeurde in een flits. Floep. Aangezien mijn stomerijklant aan het stuur enigszins verbaasd was dat ik de goten niet opgemerkt had en dit grijnzend duidelijk maakte besloot ik er maar geen foto van te maken. De schaamtecultuur heb ik na een jaar Japan ook geïnternaliseerd. Ik kan dit verhaal dan ook alleen illustreren aan de hand van mijn tekst en mogelijk ondersteunen met wat afbeeldingen van het internet.

Welaan, dat internet viel nog niet mee. Er zijn zo snel niet veel afbeeldingen te vinden van wat ik bedoel te tonen. Blijkbaar vindt de japanner de voorziening te gewoon of is de schaarse toerist nog niet zo ver gekomen in opmerkzaamheid als ik. Het kan ook zijn dat eenieder van buiten Japan het zelfde embarassement doorgemaakt heeft en zich ook schaamt. Dat kan ook.

Gezocht werd door mij op onder meer Japan+hemelwater Japan+goot Japan+riool en zo voorts. Nadat dit in de Nederlandse google niet het gewenste resultaat opleverde stelde de zoekmachine me voor om ook andere sites onder de loep te nemen, “Ret’s twry!”, dacht ik. Vertalen maar, vriend google. Dit leverde belangwekkende zaken op. Ik wil u deze vertaling van een forumbijdrage niet onthouden:

E: Regen kettingen voor de rest van ons
Hi Terry
Rain-keten is een ding. Aftappen van water uit het dak is een andere.
Plese vergeet niet regenwater moet naar wat waar. Heb je enig idee hoe om water uit het dak?
Het maken van / Het maken van regen ketting is 10 ~ 20% van de gehele werk. takeing zorg water 80% van het werk.
Voordat je springt, denken. :):) :)
Herb:
U bent altijd probeert om anderen te helpen. Ik ben blij dat je met pensioen zijn en tijd hebben voor anderen. Zonder dat u vele volkeren zinken in occian befor te bereiken naar de andere kant van het land. als ik met pensioen zal ik doen hetzelfde als je nu doet.
Mike


Nog steeds niet de juiste treffer, maar wel interessante kost, aangezien het mij duidelijk maakt dat mijn Japans in het begin van het jaar ongeveer zo over moet zijn gekomen op mijn inmiddels familie en vrienden.
Fraai ook omdat ook het omgekeerde het geval is, menig Japanner dénkt dat hij of zij Engels spreekt..
In veel gevallen is - Oh Joy! – de zoekservice nog niet in staat om naar behoren van en naar te vertalen. Er ontstaat wel communicatie, we begrijpen best wat wordt bedoeld, maar er is zeker en vast nog een toekomst voor van en naar vertalers.

Beter zoeken op Japan+drainage, Japan+trench, Japan+ditch. Dit leverde betere treffers op. In nagenoeg alle gevallen kom ik met mijn zoektermen uit bij Alibaba.com. Ofschoon ik meende dat deze over specifieke expertise beschikte aangaande grotonderzoek, blijkt deze nazaat(?) zich te specialiseren in de bedoelde goottechniek. Een aanrader derhalve.





dinsdag 24 januari 2012

Tokyo Tree Design

Ondanks de mogelijk misleidende titel vandaag even niet de focus op de bekendste Tokyo Tree, deze gaat pas formeel open in mei 2012. Mijn belangstelling gaat eerder uit naar deze echte tree. En met name naar het staketsel er om heen.

Deze boom staat voor de Nitenmon poort, op zich al een bezienswaardigheid want de oudste toegang tot de Senso-ji in Asakusa. Nu de herfst ook in Japan voorbij vliedt, is het blijkbaar tijd om de boom winterklaar te maken. Onzin om jaren van knippen en vormsnoei op te offeren aan een nachtvorst of sneeuw. Zodra het echt gaat vriezen, wordt om de hoepelrok een deken gewikkeld. De draad- en bamboeconstructie ondersteunt tevens de takken wanneer deze te zwaar zouden worden door sneeuwval.





Geniaal. Japans. Subtiel, sober, kunstzinnig ook. En wat een geduld, wat een vakmanschap. Kom daar bij ons maar eens om.

En vooruit, hier is ook de andere Tokyo-tree:

maandag 23 januari 2012

Over straatnamen en huisnummers? Die zijn er niet!

Tijdens de kerstvakantie kwam de rest van het gezin over naar Japan. Een welkome gezinshereniging, want na tien maanden werd het hoog tijd om elkaar ook live te spreken, voelen en ruiken. De webcam is weliswaar een goede vervanger, maar er gaat niets boven werkelijk contact.

Op de agenda stond uiteraard de bezichting van mijn dormitory. Hoe leeft-ie, waar slaapt-ie? De dorm waar ik verblijf bevindt zich in Waseda, een wijk in het midden van Tokyo. Vanuit ons gezamenlijk logeerverblijf in Higashimatsuyama, twee treinuren ten Noord-Oosten van de hoofdstad namen we de Fukutoshin lijn, die vanaf Wakōshi onder de grond duikt.

Nadat we in Waseda boven de grond kwamen - de metro gaat in Tokyo vier lagen diep - voerde ik de familie mee door de mij inmiddels welbekende wirwar aan straten en steegjes. Na 10 minuten koersen door het labyrint hield ik stil voor de voordeur. De rest liep stug door want had nog niet in de gaten dat we reeds op de plaats van bestemming gearriveerd waren. Ofschoon eenieder de foto van mijn dorm-ingang reeds lang ingeprent heeft - lang van elkaar gescheiden zijn, doet dat met je - bleek de werkelijkheid toch anders, Google Maps werkt met fisheye camera's die meer afstand tot het pand suggereren en een kijkhoek creëren die we zelf niet of nauwelijks kunnen realiseren. Men was verbaasd en verrast: "Hoe heb je de eerste keer in vredesnaam je huis kunnen vinden? Immers, er zijn nergens straatnamen en huisnummers te zien!"

En dat is inderdaad zo, ofschoon elke straat vergeven is van kanji en kana, betreft het hier nooit straatnamen en huisnummers; die zijn er niet. Wie zich in het Japans durft uit te drukken, doet er goed aan om de weg te vragen. De familie was trots. En nog meer verrast. Hoe kan het dat een modern land als Japan nooit op de ons zo bekende manier bewegwijzerd is?

In tegenstelling tot onze stratennamen en huizennummering is Tokyo opgedeeld in wijken waarbinnen zich blokken bevinden. De kleinste eenheid is een blok. De enige die precies weet waar iemand woont is de lokale postbode. Deze is dan ook goud waard. Daarnaast weet overigens elke bewoner in het blok ook exact wie waar woont. Een vragend mens is te helpen.

Japan is niet bepaald een achtergebleven land. In technologisch, organisatorisch en logistiek opzicht zijn het onbetwiste kampioenen. Wat zou dan de reden kunnen zijn voor het niet hanteren van deze zichtbare aanduidingen op staat? Hieronder wat overpeinzingen.

De Japanse aanduidingen voor buurten en wijken hebben veelal een geografisch-historische connotatie, Akihabara is bijvoorbeeld het veld van de herfstbladeren. In Nederland doen we dit ook, maar bovendien eren wij ook graag personen door een straat naar hen te vernoemen. Van de Keesomlaan in Den Burg gaat ons hart sneller kloppen, Japanners zijn dit niet gewoon. Er zijn dus in elk geval te weinig straatnamen voorhanden. Een hele categorie valt af.

Japanners steken vooral functioneel in: vergelijk het met Meijveld 1099. Een experiment dat in nieuwbouwwijken in de zeventiger jaren even werd gehanteerd: Tiende straat nummer 99. Fantasieloos in onze ogen, maar een kolfje naar de functionele hand van de Japanner. Blijft echter toch het feit dat wij de weg naar 10-99 uitstekend beplaten aan de lantaarnpalen of op de hoekgevels van huizen, terwijl men dit in Japan niet doet.

De gemiddelde Japanner verlaat zijn blok niet vaak, buiten het forenzen naar het werk om. Het leven speelt zich grotendeels in het blok af. Er wordt gewoond, gewerkt en gefeest tijdens de buurtfeesten. Deze feesten (matsuri) werden door de overheid aanbevolen om het buurtgevoel te versterken en worden ook nu nog aangemoedigd en gefaciliteerd. Het "wij in de buurt"-gevoel is nog steeds belangrijk. Japan werkt volgens het uchi (in-group) soto (out-group) systeem, waarbij de uchi een buurt vormt, waar andere buurten niet bij horen. Met andere woorden, je wordt geboren in een bepaald blok en hebt dan contact met de mensen die in het blok wonen, over het algemeen je buren. Deze geslotenheid heeft als voordeel dat men elkaar kent in de buurt en bij problemen eensgezind kan optreden. Hoewel dergelijke buurtgenootschappen tegenwoordig ook in Japan tanende zijn, is het een fijn idee om te weten dat je een beroep kunt doen op je buurtgenoten als je bijvoorbeeld ziek bent, als er brand is of de lokale aardbeving wat heviger is.

Familie die soms ver weg woont, kan door de overvolle werkdagen die de gemiddelde Japanner heeft niet frequent worden bezocht. Er worden brieven verstuurd die de post feilloos en trefzeker afhandelt en er wordt met name veel gebeld. Telefoonnummers zijn dan ook veel belangrijker dan straatnamen en huisnummers.

Andere blokken worden dus door niet-blokbewoners nauwelijks aangedaan. Er is domweg geen noodzaak. Derhalve zou een overkoepelend adressen- en stratennamen systeem als het onze, louter de verdwaalde toerist een handvat bieden. Omdat wij als westerlingen gewend zijn om een stad in ons eentje te verkennen, werkt het exact aanduiden van straten en huizen inderdaad voor ons erg goed. Echter, de Japanner gaat zelden alleen op stap en zal de wijkagent om de weg kunnen vragen. Het zou een onnodige en dure investering zijn.

Vrienden, zoals we die in Nederland kennen, relaties die we aangaan, en met name zelf uitzoeken op basis van gemeenschappelijke hobby's, of een gedeeld verleden, zijn in Japan niet zo belangrijk. Japanners zijn wel vriendelijk, maar relaties worden niet zozeer aangeknoopt vanuit de eigen keuze danwel door het lot bepaald: de buren worden de "vrienden". Misschien heeft het gezegde "Beter een goede buur dan een verre vriend" wel Japanse wortels.

Zo pas ook ik me aan: mijn vrienden in Japan zijn door het lot bepaald. Een toevallige bonte verzameling internationale studenten op een woongang, een paar dozijn toevallige Japanse deelnemers aan de Waseda International Club, een toevallige mevrouw Nakamura als huisbaas.
Mijn vrienden zijn mijn buren.
Het lot is mij gunstig gezind,
het zijn fijne vrienden!