maandag 23 augustus 2010

Kyoto, deel II: Tempel in, schrijn uit

Waar Tom vorige week schreef over onze algemene indrukken van Kyoto en haar inwoners, zal ik ingaan op de tempels en schrijnen die we aldaar bezochten. Kyoto en het nabijgelegen Nara zijn van oudsher belangrijke plaatsen voor Boeddhisme en Shintoïsme, de twee belangrijkste religies van Japan. Zoals Tom opmerkte heb ik in de loop der jaren wat meer over het Japanse religieuze systeem mogen leren. Ik hoop derhalve aan de hand van twee heiligdommen in Kyoto, de Kiyomizu tempel en de Fushimi Inari schrijn de lezer in te wijden in de Japanse religie en het verschil tussen tempel en schrijn te verhelderen.

De Kiyomizu tempel is één der beroemdste tempels van Japan, en niet in de laatste plaats om zijn ligging. Het complex is tegen een bergwand in de oostelijke heuvels van Kyoto aangebouwd en biedt een prachtig uitzicht over de stad. Wij waren zo fortuinlijk om de Kiyomizu in de avond te bezoeken, waardoor een prachtig verlicht schouwspel ons ten deel viel. Met name de houten constructie die de Hondo (centrale hal) op de bergwand deed rusten en de waterval die door het complex stroomt sprongen in het oog. De tempel is vernoemd naar deze Kiyomizu waterval, hetgeen zoveel als zuiver water betekent. Omdat de Japanners geloven in de heilzame werking van dit zuivere water heeft men een huisje om de waterval gebouwd waar het water gedronken kan worden. De familie Ikeda adviseerde ons dringend om vooral een slok van het Kiyomizu te nemen. Braaf gaven wij daar aan gehoor en als het water al niet zijn kracht op ons deed uitwerken dan ondergingen we in ieder geval het schouwspel van de prachtige lichtjes die door de waterstralen schenen.


Dat het hier een Boeddhistisch tempel betreft, is allereerst af te leiden uit de aanwezigheid van een pagode. Deze toren bij de ingang van de Kiyomizu tempel telt drie verdiepingen en bevat een afbeelding van de godheid Koyasu Kannon die bevallingen vergemakkelijkt. Bij elke Boeddhistische tempel treft men een pagode aan waar altijd een reliek van de Boeddha of een godheid in bewaard wordt. Ten tweede bevat de Kiyomizu tempel de hierboven reeds genoemde Hondo, waar het centrale object van de tempel vereerd wordt. In het geval van de Kiyomizu tempel is de Hondo aan de Boddhisattva Kannon gewijd die de godheid van de genade is. De Hondo kan betreden worden door de gelovigen. Op deze manier komt het 'tempel in' uit de titel tot stand. Zoals we namelijk dadelijk gaan zien is het in een Shinto schrijn niet mogelijk om het binnenste van het gebouw te betreden. Naast de Hondo is er tenslotte ook een ruimte ingericht voor de monniken van de tempel. Deze Kodo wordt door de monniken gebruikt om in te studeren en zich van hun gebedstaken te kwijten. In tegenstelling tot de Hondo is deze Kodo niet toegankelijk voor een lekenpubliek.

Naast de Kiyomizu tempel bezochten we de Fushimi Inari schrijn, die tot het Shintoïsme behoort. Een verschil dat onmiddellijk opvalt is de kleur van de Inari schrijn. Waar de Kiyomizu dera in sombere bruintinten is gestoken heeft men de Fushimi Inari schrijn felrood geverfd. Hoewel sommige Boeddhistische gebouwen ook in dit Chinees rood zijn geverfd, worden Shinto-tempels vaker van deze kleur voorzien. Het belangrijkste kenmerk bij binnenkomst van de Shinto-tempel, is de zogenaamde Torii. Deze poort markeert de scheiding tussen de profane wereld en de heilige grond van de schrijn. In het geval van de Fushimi Inari schrijn worden we getrakteerd op een prachtige rij van maar liefst duizend Torii die achter elkaar zijn geplaatst. Op wonderlijke wijze vinden Japanse traditie en de moderne tijd hier elkaar. Op de achterkant van de Torii kan men namelijk tegen betaling van een forse som geld de naam van het eigen bedrijf laten snijden. Voor de nietsvermoedende westerling hebben de ingekerfde Japanse karakters ongetwijfeld iets sprookjesachtig, maar wij konden duidelijk de namen van bedrijven als Mitsubishi en Matsushita ontwaren.



Zoals al eerder ter sprake kwam is het grote verschil tussen de Boeddhistische tempel en de Shinto schrijn, dat het hoofdcomplex van de Boeddhistische tempel wel toegankelijk is en het hoofdcomplex van de Shinto schrijn niet te betreden is. Hierin huist in het geval van de Fushimi Inari schrijn de vos-kami (natuurgeest/god) Inari.

Deze Inari is de beschermgod van de landbouw in Japan. Omdat de kami zelf in het hoofdcomplex huist, kan deze door geen enkele sterveling betreden worden. Hier is het 'schrijn uit' van toepassing. Wel kan er om een gunst gevraagd worden aan Inari door zogenaamde Ema te gebruiken. Op deze houten plaatjes kan men een wens schrijven, waarna ze aan een rek worden gehangen. Eens per week verzamelen de priesters van de schrijn de ema en verbrandt men ze om de wens naar de kami op te laten stijgen.



Hoewel de bovengenoemde kenmerken het verschil tussen een Boeddhistische tempel en een shinto schrijn iets verduidelijken, is het onderscheid zeker niet absoluut. Omdat de Japanners vóór de invloed van het westen geen duidelijk onderscheid maakten tussen doctrines uit het Boeddhisme en doctrines uit het Shintoïsme, lopen tempel en schrijn vaak naadloos in elkaar over. Waar het voor de westerling schier onmogelijk lijkt om het overzicht enigszins te bewaren, heeft ook de Japanner moeite om Boeddhisme en Shintoïsme uit elkaar te houden. Men is namelijk van mening dat rituelen uit beide religies gecombineerd kunnen worden om maximaal effect voor de gelovige te bereiken. Hoe het ook zij, de Kiyomizu tempel en de Fushimi Inari schrijn waren een lust voor het oog.

De bezoeken aan deze meesterwerken van Japanse architectuur vormden voor ons zeker de spreekwoordelijke puntjes op de i van onze Kyoto reis.

woensdag 18 augustus 2010

Het zit er bijna op

Zo de titel van een schrijven de lezer richting mag geven over wat hij/zij aangaande de inhoud mag verwachten, zetten we u toch even op het verkeerde been. U denkt immers ongetwijfeld dat we weer naar huis gaan. En dat is ook zo, de koffers zijn gepakt, de kamers van het Weekly Mansion gezellig gezogen en grondig gestoft: niemand zal de mannen van Omes ooit kunnen verwijten ergens onwelvoeglijke sporen achter te laten. Bovendien hebben we ons bij de verhuurder omstandig verontschuldigd voor de zweem van schimmel die in het douchegordijn waarneembaar werd. Het stofzuigen is een Nederlands of zelfs specifiek Omes-opvoedingstrekje, het verontschuldigen een Japanse kweek. Natuurlijk kunnen wij er in deze tropische hitte niets aan doen dat een dubbelgevouwen plastic gordijn in een slecht geventileerde ruimte onvermijdelijk aan het schimmelen slaat, maar toch. Het kan voorwaar geen kwaad om je te verexcuseren voor de eventuele overlast. En nu dat verkeerde been: Het zit er bijna op slaat in onderstaand schrijven op stoelgangperikelen.

We gingen voorbereid op pad: van huis uit werd de helft van de koffer in beslag genomen door pakken met stoelgangbevorderende zemelen uit de reformzaak. Japanners eten immers wel brood, maar uitsluitend in de witte variant. Geen greintje graan. Verstopping gegarandeerd. Gul offeren aan het “huisaltaar” is er zonder zemelen niet bij. (zie beslist ook onze eerdere blog over het Japanse gerief).

Reeds na enkele dagen in Japan merk je dat je niet alleen anders eet, maar dientengevolge ook anders ruikt. Je huid ruikt niet meer naar melk(?), maar naar groene thee. Of vis. Huuuh. (Tom) Of vis. Haaaahh. (Pim).

Alles smaakt in eerste instantie naar groene thee, of vis. Of in elk geval naar dashi, de bouillon op basis van bonito-vlokken die in nagenoeg elk gerecht als grondstof wordt gebruikt. Zelfs in ons favoriete gerecht Katsudon – favoriet want lijkend op de vertrouwde Europese Schnitzel – wordt dashi kwistig gebruikt en men slaagt er in om het van oorsprong Oostenrijkse gerecht toch te japaniseren. Prima, niets van te zeggen, de kaart in een Japans of Chinees restaurant in Nederland is vaak ook aangepast aan de smaakpapillen van de Nederlander, die vooral nog eens terug moet willen komen. Authentiek versus Lekker.

In tweede instantie, na enkele weken, nemen we echter verschillende smaken waar. We ervaren de verschillen in het slurpen van soba, udon, somen en ramen. Tom schreef al eerder over de duizend soorten soyasaus. Wij onderscheiden er in elk geval al minstens tien en weten en waarderen de soya variant die het beste past bij de bovengenoemde noodles. We leren dat zout niet nodig is, dat de groente een eigen smaak heeft, die door zout niet versterkt of verborgen hoeft te worden. Soyasaus giet je ook niet over de noodles heen, maar je dipt je plukje vluchtig in een naast het bord gezeten kommetje saus. Tafelgrillen thuis zal nooit meer het zelfde zijn: veel te veel sauzen op basis van mayonaise en daardoor veel te vet en de smaak van vlees of vis maskerend. Vroeger vonden we het heimelijk fijn als de fles - Bloeb – plots een grote plons saus op het bord plengde. Dat was een ongeluk, een ontwerpfout van de fles, ons niet te verwijten. Nu komt ons dat ruig voor.

Japanese food is diet-food, zei Hiromi. En inderdaad, we laten elk enkele kilo’s achter in Tokyo. Grotendeels door het caloriearme dieet en deels vermoedelijk ook door de hitte, we verdampen wat af. Tijdens ons bliksembezoek aan het nu immens warme Kyoto was plassen niet nodig, overtollig vocht zweet gewoon via de huid naar buiten. Gelukkig maar, want Tomoko had wederom een intensief programma uitgestippeld en sleurde ons door Kyoto heen. 1800 tempels in drie dagen, het is nogal wat.

De zemelen zijn zo goed als op, we moeten terug. Het zitten in Japan verruilen we voor een half jaartje weer voor het zitten op het gerief thuis. Met weemoed, het was andermaal een prachtige reis, veel gezien, veel geleerd, veel aangestaard (in Kyoto) en veel gesmaakt. We nemen ons voor om thuis verder te gaan in het schrale en sobere noodle-eten. Inmiddels smakelijk en zo klaar. Bij wijze van furikake strooien we er zemelen overheen.

Morgen reizen we terug. Bloed kruipt waar het niet gaan kan. Wanneer een ieder in het vliegtuig verdiept is in de speelfilms, dromen wij van bruin brood en kaas.

Kyoto, deel I: gaijin

Met meer dan 1800 tempels en heiligdommen is oud Japan goed vertegenwoordigd in Kyoto. Waar het in Tokyo in sommige wijken speuren is naar vooroorlogse architectuur zijn gigantische tempelcomplexen in de oude hoofdstad letterlijk om de paar honderd meter te vinden. De reden: vanwege het vele culturele erfgoed bleef Kyoto de geallieerde bombardementen aan het einde van de oorlog in de Stille Oceaan bespaard. Wat niet wil zeggen dat de hele stad deze ouderwetse feel heeft: alles tussen de tempels in braken de Japanners vakkundig af en vervingen het door nietszeggende betonnen blokkendozen.

Aldus was onze eerste indruk toen we Kyoto op de vroege zaterdagochtend binnenreden. De oude hoofdstad ligt precies in het midden van Honshu in de Kansai-vlakte, op een ruime 10 uur van Tokyo met de auto. Wat gelijk opviel was de rechtheid van de straten: na de wirwar aan wegen op meer dan drie niveaus in Tokyo was het tamelijk vreemd om letterlijk vanaf de ene rand van de stad de heuvels aan de andere kant op straatniveau te kunnen zien. Dit heeft alles te maken met de invloed van het Tang-China op Japan in de 8e eeuw -toen de oude hoofdstad werd gesticht- waar men op dat moment steden volgens een rasterpatroon bouwde: Kyoto is gemodelleerd naar Chang-an.




Enfin, de beleving van de tempels en heiligdommen laat ik graag aan Pim over. Hij beschikt over een veel bredere kennis van Boeddhisme en Shinto. Ik beperk me hier tot de mentaliteit van de Kansai Japanners. Want die verschilt –als je het aan iemand uit de Kanto vraagt- hemelsbreed van die van de mensen uit Tokyo. Voor de duidelijkheid: de Kansai omvat Kyoto, Kobe, Nara en Osaka als grootste steden, waar de Kanto bestaat uit de metropolen Tokyo, Yokohama, Kanagawa en Saitama. We hadden al veel gehoord over deze zogenaamde rivaliteit, maar we maakten er voor het eerst echt kennis mee toen we in de auto wachtten op Tomoko en vlak voor ons een oudere man zonder te kijken de weg overstak. Waar in Nederland op zo’n moment piepende remmen en slingerende auto’s gegarandeerd zouden zijn manoeuvreerden de automobilisten er rustig omheen, terwijl Takuo licht geïrriteerd opmerkte ‘Kansairashii’ (typisch Kansai).

Kyoto mag dan overspoeld worden door buitenlandse toeristen: de reactie op onze verschijningen was niet zelden onvriendelijk. Ontelbare keren werd ik verongelijkt of oprecht verbaasd aangestaard – en de verbazing werd alleen maar groter toen ik ook nog Japans bleek te kunnen spreken en verstaan. Met andere woorden: in tegenstelling tot het verhaal dat in Leiden rondgaat –zijnde dat de mensen in Kyoto geduldiger en behulpzamer zouden zijn- bleken juist deze mensen zo min mogelijk met toeristen van doen te willen hebben. Een directe oorzaak kan ik niet aanwijzen, al is het voorstelbaar dat de gemiddelde Kyoto’er er genoeg van heeft zijn stad te moeten delen met over het algemeen nogal lawaaierige toeristen.

Uiteraard zijn er ook uitzonderingen op de regel. De dame die het hostel runde (de Minshuku 民宿) waar we verbleven, was zeer hartelijk: ze voorzag ons iedere douchebeurt van schone handdoeken, zorgde voor verse thee en senbei en kwam iedere keer toesnellen wanneer we onze kamer verlieten. Maar onze indruk was toch tegenovergesteld aan de algemeen heersende opinie: ik voelde me van tijd tot tijd best ongemakkelijk. Iets wat wellicht te maken heeft met het feit dat we Japans verstaan. Exemplarisch was wat Pim opving toen hij in Ise even stond te wachten en gepasseerd werd door een vader met zijn twee kinderen.

‘Kijk jongens, dit is nou een buitenlander’.

zaterdag 14 augustus 2010

Het is HUN feestje!

Afgelopen week vielen Tom en mij weer de geneugten ten deel van een verblijf bij de Ikeda's. Zaterdag stond het Matsuri van Ogawamachi op het programma. Een vriendin organiseerde dit festival, en net als vorig jaar waren we weer van harte uitgenodigd om samen kakegori (schaafijs) en meloen te eten. We genoten van een mooi siervuurwerk en van de dorpsbewoners die vol ijver twee houten leeuwenkoppen ronddroegen om boze geesten weg te jagen die eventueel de oogst konden verstoren. Het viel ons op dat de dorpsbewoners met een toewijding deelnemen die Tom en ik tot op heden nog niet in Nederland hebben aangetroffen.





Vorig jaar waren we dus ook van de partij op ditzelfde festival. Toen droegen WIJ de leeuwenkoppen en vormden we een wijle de kop van de stoet. Men herkende ons en ook ditmaal werd ons deze eer gegund. Ditmaal hebben we de uitnodiging echter beleefd afgeslagen. Wij zijn graag toeschouwers en voelen ons van harte welkom, maar het is hun feestje. Het is immers hun oogst die op het spel staat, hun gemeenschap die hecht moet blijven. Het is hun Uchi, hun sociale kring. Al eerder blogden we over de rol die de Uchi-cirkels spelen in het sociale leven van de Japanners. Het viel ons nu op dat ook Tomoko niet werd gevraagd om de leeuwenkop te torsen. Hoewel een vriendin van de voorzitster van de feestcommissie, was zulks toch een tikje te bar en not done. Vorig jaar waren we dus onwetend, dit maal wilden we het beter doen. Puur zelfreflectie, voor de Jappanners blijven we toch de Gaijin. Alleen Tomoko merkte fijntjes het verschil op en prees ons ervoor.
Matsuri – of festivals – zijn er het hele jaar door en in allerlei soorten en maten. Elke buurtschap heeft haar eigen buurtfeesten van tijd tot tijd. Het is de bedoeling dat de doelgroep daar ook bij aanwezig is. Wegblijven kan echt niet. Het Matsuri-gevoel wordt stevig aangezet door de overheid die hiermee de sociale cohesie van buurten wenst te versterken.

Een en ander is goed vergelijkbaar met de Highlandgames in Schotland. Ook deze regionale traditionele feesten met extravagante sporten als telefoonpaal gooien, hamerslingeren, bierdrinken, zwaarddansen en doedelen, zijn bedoeld voor de eigen gemeenschap. Toeristen zijn van harte welkom, mogen zelfs mee touwtrekken tijdens de afsluitende Tug-O-War, maar schrijven als ongeschreven regel niet in op de overige sporten en competities en dragen geen kilt en al helemaal niet een tartan van een van de lokale clans. Toeristen zijn toeschouwers en helpen nuttig mee om het feest te betalen door de geheven entree en de gekochte versnaperingen op het feestterrein.

We weten inmiddels beter: het is HUN feestje.

dinsdag 10 augustus 2010

Sociaal boetseren, daijobu, no problem!

Hoe wordt in het Japanse schoolsysteem het sociale element van de persoonlijke ontwikkeling van kinderen bijgebracht? Het begrip sociaal heeft betrekking op de relatie die je hebt met anderen, het boetseren hechten wij er aan omdat de sturing van de ontwikkeling ten opzichte van de Nederlandse setting zo duidelijk merkbaar is. Er wordt op de Japanse school niet zo veel aan het toeval over gelaten als het gaat om het verwerven van sociale talenten.

Tom en ik zijn in de afgelopen jaren vaker in de gelegenheid geweest om in Japan scholen te bezoeken en hebben vorige zomer zelfs tot tweemaal toe "gastlessen" Engels verzorgd aan kleuters. Dolle boel! Maar ook de verhalen en foto's van onze Japanse vriendinnen op juniorhighschool en later highschool dragen nog steeds regelmatig bij aan de onderstaande waarnemingen over het Japanse schoolsysteem. Het werd voorwaar tijd om er eens een lijn in te ontdekken en het Japanse schoolgaan te vergelijken met de door ons genoten schooltijd in Nederland.



’s Morgens vroeg zien we overal trosjes schoolkinderen van verschillende grootte en leeftijd gezamenlijk over straat gaan, in ganzenpas over de stoep of langs de daartoe gemarkeerde rand van de weg. De visueel duidelijk bij elkaar horende kinderen zijn gekleed in hetzelfde uniform, hebben dezelfde kawai petjes op, en hebben allen een grote identieke schooltas op de rug.
Japanse kleuters worden weliswaar de eerste paar keer door hun ouders – lees: moeder – naar school gebracht, al snel echter sluit het kind zich aan bij oudere broertjes of zusjes of straatgenootjes die in colonne de loopafstand tussen thuis en school overbruggen. De oudere kinderen hebben en nemen de verantwoordelijkheid om voor de jongeren te zorgen. Moeder moet voor het eerst loslaten. Moeder wil eigenlijk wel langer met haar kind blijven meelopen, zo’n eind is het niet, maar het is “not done”. Haar kind moet immers deel gaan uitmaken van een nieuwe uchi, een nieuw sociaal netwerk, naast de vertrouwde uchi van het eigen gezin. Japanners redeneren dat het snel ingroeien in de nieuwe groep het beste en snelste slaagt wanneer moeder daar niet bij is.

Bij aankomst op het schoolplein staat steevast een delegatie van het docententeam of tenminste de bovenmeester de kinderen op te wachten, er wordt over en weer goede morgen gewenst. De kinderen betreden de school, verwisselen de schoenen voor binnensloffen en bergen de schoenen op in het eigen plaatsje van het schoenenrek. De tocht wordt vervolgd naar de klas, waar de schooltas achterin de klas in een rek wordt gedeponeerd. De tas bevat schoolboeken en etenswaren om de volledige schooldag door te kunnen komen. Kinderen blijven over en gaan dus niet tussen de middag naar huis. Na school vinden overigens ook nog tal van activiteiten plaats op het gebied van sport, spel en muziek en andere vormen van nuttige recreatie. Ook deze activiteiten vinden plaats op het schoolcomplex. De groepsdocenten treden veel al ook op als sportleraar of muziekdocent.
Het goedemorgen wensen is belangrijk. Niet alleen ben je werkelijk van harte welkom en wordt het voor beide wensers hopelijk inderdaad een goede ochtend , dit ritueel is minstens even belangrijk om het leren van respect voor ouderen vorm te geven. Goede morgen gaat hier met een buiging gepaard. De kinderen buigen iets dieper, de docent nijgt minzaam. Senioriteit wordt geëerd. Formeel vormgegeven maar niettemin welgemeend hartelijk.

Het maatjesdenken is belangrijk op Japanse scholen. Zoals de ouderen de jongeren over straat helpen, zo zijn deze combinaties ook de gehele dag waarneembaar. In sommige schoolse zaken zijn kinderen vast aan elkaar gekoppeld, in andere gevallen zijn de tweetallen losser gevormd. Bij sport is sprake van een “meester-gezel”-relatie. Ouderejaars helpen jongeren in een tutor-rol vooruit met rekenen en taal. Daarmee heeft de ene vaste docent per groep het inderdaad gemakkelijker , maar bovendien worden sociale vaardigheden tussen leerlingen op deze manier bewust ingeslepen.

Je dient je bewust te zijn van de ander: dient je te kunnen verplaatsen in het perspectief van de ander, en moet leren begrijpen wat de invloed is die je hebt op het gedrag van anderen. Sociale vaardigheden als kunnen luisteren, een ruzie kunnen oplossen en kunnen samenwerken, worden hier in de tweetalrelaties gekweekt en gekoesterd. Daarnaast is het kind ook deel van de gehele groep. En ook binnen de groep worden sociale relaties en vaardigheden getraind. Samen zingen is plezierig, samen Kanji dreunen is plezierig, samen de tafels opzeggen is plezierig.
Daijobu, no problem.

Tot de taken op school hoort bewust ook het uitvoeren van corvee. Kinderen maken de school schoon tussen de middag, er zijn groepjes kinderen blij met bezems in de weer in de sportzaal en de dojo. Dood blad wordt uit het zwembad op het dak van de school gedregd. De aula wordt gedweild. De school wordt door kinderen versierd volgens het ritme van de seizoenen, de matsuri en de schooleigen activiteiten. Versieren is leuk werk net als in Nederland. In Japan hoort gezamenlijk opruimen er echter ook weer gewoon bij. Kom daar maar eens om in Nederland.

Ook het uitdelen van de middagmaaltijd die van schoolwege verstrekt wordt is een taak van steeds wisselende groepjes kinderen met koksmuts en serveer-outfit.
Wat daarbij opvalt: iedereen krijgt precies evenveel en er wordt rustig gewacht met de start van het eten tot dat ook de laatste uit de rij voorzien is en de ketels met rijst, vis en groenten met deksel zijn toegedekt. De koks zetten de muts af, worden weer kinderen en de obers eten in hun eigen restaurant mee aan tafel.

Op de middelbare school kun je jezelf aanmelden voor het leren bespelen van een muziekinstrument. De lessen vinden op school plaats en de instrumenten worden van school geleend. Het is echter wel vaak zo dat je niet het instrument van je eigen voorkeur gaat spelen, maar het instrument dat nog nodig is in het schoolorkest. Dat zou in Nederland ondenkbaar zijn, in Japan echter is de groep belangrijker de het individu. Blijmoedig wordt de tuba of de fagot omarmd terwijl de voorkeur eigenlijk naar de klarinet ging. Daijobu, no problem.

Naast complete symfonieorkesten zijn er ook bijvoorbeeld guitarcrubs, waar tientallen leerlingen klassiek gitaar leren spelen. De prestaties van de orkesten zijn verbluffend hoog, er worden met regelmaat professionele uitvoeringen aan de ouders aangeboden. Ze hebben dus ofwel allemaal talent, of er wordt uitputtend geoefend. Dat laatste is zeker het geval.
Ook de zaterdagochtend wordt benut. Hangplekken voor jongeren zijn niet nodig. Er is geen jongere los op straat te vinden, druk als ze zijn in school of op het schoolterrein met onder meer kendo (zwaardvechten), tafeltennis of musiceren. (Of op het schooldak met zwemmen).

Verschilt het bovenstaande nu onherkenbaar van de situatie waarin wij zelf zijn opgegroeid in Nederland? Zo op het oog is het allemaal te volgen. Natuurlijk ontbraken bij ons de uniformen en brachten onze moeder EN vader ons heel wat langer naar school. Het grootste verschil is echter gelegen in de bewuste sturing van gewenst gedrag. Waar bij ons minder aandacht is voor de groep ten gunste van de aandacht voor het individu, worden de regels voor de perfecte groepssfeer in de vorm van normen en waarden, respect en manieren, bewust gestuurd, De hele dag door. Alle activiteiten zijn gericht op de groepsvorming.

In Japan leert men sociaal Denken en sociaal Doen. Sociaal Durven zou in onze Nederlandse ogen de volgende logische stap zijn. Durven samenwerken, kritiek kunnen accepteren en hulp durven vragen worden op school niet expliciet aangeleerd. Het sociale durven vanuit een individueel zelfbewustzijn staat immers haaks op de importantie die aan de groep wordt toegekend.

In Nederland wordt het individu overgewaardeerd, sociaal durven wordt van harte gestimuleerd, sociaal denken en doen weliswaar aanbevolen en voorgeleefd maar niet gecontroleerd. In Japan is het andersom, daar is het sociaal boetseren de grootste vaardigheid van het schoolteam.

De waarheid ligt ongetwijfeld ergens in het midden.
Daijobu, no problem.



Zie ook: Teachers TV Japan: Teaching Respect and Manners


Zie ook: TJC Guitarclub at Aurora 2007


Zie ook: www.uchiyama.nl voor een beknopte uitleg van het Japans onderwijssysteem

zondag 8 augustus 2010

Lekker weg op eigen eiland

Een van de meest dominante stereotyperingen van de Japanners die in het westen overheerst, is ongetwijfeld de aanname dat men loyaler is aan het bedrijf dan aan het eigen gezin. Van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, tot zelfs in het weekend doorwerken, niets zou de Japanner te dol zijn. Nu is het zo dat aanwezigheid op het werk niet persé betekent dat men ook productief is en heeft de Japanse overheid extra feestdagen ingelast die de schamele week vakantie aanvullen die een salaryman normaal gesproken ten deel valt. Feit is echter dat de Japanse werknemer zijn baas vaak beter kent dan zijn eigen vrouw. Om de spaarzame momenten waarop het gezin compleet is ten volle te benutten, onderneemt men een zeer intensief dagje uit. Eerder schreven we over vuurwerk en voetbal als excuus om de familiebanden aan te halen. Nu volgen enkele indrukken van O-Daiba, een vreemde mengeling tussen pretpark, winkelcentrum en strand.

Het kunstmatige eiland O-daiba werd in 1853 door het Tokugawa Shogunaat aangelegd om verdedigingswerken te herbergen tegen een dreigende Amerikaanse invasie. Hoewel het eiland in militair opzicht geen succes was, admiraal Perry en zijn vloot konden Japan toch dwingen om haar havens te openen, zou het vanaf de jaren '20 tot op heden uitgroeien als één van de meest populaire bestemmingen voor een dagje uit in Tokyo. O-daiba herbergt nu een park dat de bezoeker even de drukte van Tokyo doet vergeten en bezit tevens het enige strand van de stad. Ook heeft men een onsen aangelegd, waarvoor men diep onder Tokyo warmwaterbronnen heeft aangeboord en beschikt O-daiba over een indoor achtbaan. O-daiba wordt door de Rainbow bridge, een verdacht veel op de New Yorkse Brooklyn Bridge gelijkende brug, verbonden met het vasteland. Uiteraard figureert deze brug net als zijn Amerikaanse tegenhanger veelvuldig in reclames en films en wordt ze tegenwoordig gezien als een icoon van het kaliber Tokyo Tower. Naast de Rainbow Bridge is het eiland ook te bereiken met de Yurikakome monorail, welke een prachtig uitzicht biedt over de skyline van Tokyo. De lijn slingert zich behendig langs de vele verkeersknooppunten die soms wel drie snelwegen boven elkaar langs laten gaan en is een infrastructureel kunststukje.

Eenmaal op het eiland aangekomen valt op dat de aanwezige Japanners zich zonder uitzondering in zorgvuldig uitgekozen vrijetijdskleding hebben gestoken. Als je een dag vrij hebt moet dit ten volle uitgedragen worden. Een ongeschreven wet schijnt derhalve te bepalen dat alle vrouwen van strohoedjes zijn voorzien en alle mannen zich in een vakantiehemd en sportschoenen steken. Voorts bestaat er op O-daiba eindelijk de kans voor de zon aanbiddende Japanners om zich helemaal te laten gaan. Het Japanse schoonheidsideaal is namelijk om een zo wit mogelijke huid te hebben. De gedachte hierachter is dat mensen met een bruine huid als boer op het land gewerkt hebben, een beroep waar men zich liever niet mee associeert. Hoewel de whitening crèmes nog steeds gretig aftrek vinden heeft menig Japanner op O-Daiba er geen boodschap aan en er wordt dan ook gezond dat het een lieve lust is.
Voor degene die zich desondanks liever niet op enige bruining laat betrappen, hebben de projectontwikkelaars het winkelcentrum Aquacity uit de grond gestampt. De meest exclusieve westerse merken hebben hier een onderkomen gevonden, zodat de gefortuneerde Japanner aan zijn trekken kan komen zonder een reis naar Parijs te hoeven ondernemen.



Om de bezoeker van O-Daiba nog meer het idee te geven dat deze echt een dag op vakantie is, heeft men de mall naast Aqua city in een stijl opgetrokken die het midden houdt tussen een Italiaans piazza en een Franse boulevard. Dit paradijs voor koopverslaafde vrouwen is toepasselijk Venus Fort genoemd. Hoewel hier en daar een beteuterde echtgenoot meeloopt met zijn echtgenote die weer een nieuw paar schoenen nodig heeft, wordt dit fantasie-Europa vooral door alleenstaande, zeer vermogende dertigers bevolkt. Vrouwen met vijf of meer tassen vol designerkleding vormen geen uitzondering. Ze lijken het stereotype van de single dertiger die nog bij haar ouders woont en haar volledige salaris aan kleding spendeert te bevestigen. Deze zogenaamde parasite singles vervallen vaak tot zulk gedrag omdat zij een goede baan hebben, die ze op moeten geven zodra een echtgenoot gevonden is. Omdat het ideaalbeeld van fulltime-huisvrouw nog steeds alomtegenwoordig is, kiezen velen eieren voor hun geld. Gebrek aan een relatie lijkt wel te worden ondervangen door eindeloze strooptochten naar de laatste mode, zoals dat in Venus Fort gebeurt. Gewillig laat men zich van de ene designbril na de andere Franse designertas aanpraten. Ze laten zich bedwelmen door een spel, waarvan alleen het winkelpersoneel (dat een tas 50 procent afprijst naar een nog steeds respectabele 1000 euro) de consequenties helder voor ogen heeft.



Hoewel het Venus Fort de donkere zijde van het Japanse consumentengedrag toont, is er gelukkig ook vertier voor de hele familie aanwezig dat alleen maar in Japan bedacht kan worden. Zo bevinden zich de studio's van Fuji tv op O-Daiba en zijn deze toegankelijk gemaakt voor het publiek. Zoals overal ter wereld zijn Japanners gek op dramaseries, en de set van de laatste Fuji series kan dan ook worden bezocht. Een warm onthaal van uiterst beleefde medewerkers valt de bezoeker ten deel, en menigmaal laten ouders zich nog enthousiaster dan hun kinderen zich door de wondere wereld van Fuji-tv loodsen. Ook aan de allerkleinsten is gedacht. Omdat zij het ingewikkelde Japanse schrift nog niet meester zijn en aldus de informatieborden niet kunnen lezen, mogen zij een stempeltocht doen. Hierbij moet men Rafukun, de mascotte van Fuji-tv, op een bij de ingang uitgereikt papier stempelen. Deze blauwe hond heeft uiteindelijk zes kleuren nodig om zijn volledige gestalte aan te kunnen nemen, zodat de jeugd naar de zes verschillende stempels op zoek moet. Om de pret bij Fuji nog completer te maken, bevindt zich bij de ingang van het gebouw een Maneki Neko Duck stand. Naar verluidt is deze kruising tussen een Maneki Neko en een eend tot stand gekomen toen een poes pardoes van het dak van een tempel viel en bovenop een eend viel. Hoewel deze ontstaansgeschiedenis menig westerling de wenkbrauwen doet fronsen, gaan de Japanners onverstoorbaar met de Maneki Neko Duck op de foto en waant de salaryman zich weer even dat jongetje van weleer.

Bovenstaande impressies laten zien dat in Japan de scheidslijn tussen het perfecte en het waanzinnige uiterst delicaat is. De uitstekende infrastructuur naar O-Daiba, shopping malls waar alles te koop is wat de vermogende Japanner zich maar wenst en de geoliede entertainment-machine laten eens temeer zien dat Japan in hoeveelheid vermaak per vierkante meter in niemand zijn meerdere hoeft te erkennen. Men beschikt over het verbluffende vermogen om de knop om te zetten en de sleur van bedrijf, huishouden en school te verruilen voor een dag intens vertier. De vraag is echter of de tijd die men niet met het gezin kan doorbrengen wel zo makkelijk in een dag in te halen is. Hoewel de families op O-Daiba zich gedwee door het circuit van schattigheid laten stuwen, verraadt menig verveelde blik dat er meer aan de hand is dan met het kopen van spullen kan worden opgelost.

Het is in ieder geval te hopen dat men in de toekomst met een zelfde toewijding als waarmee O-Daiba is vormgegeven het Japanse gezinsleven kan verbeteren.

vrijdag 6 augustus 2010

Japans openbaar vervoer

Vorig jaar schreven we al over de punctualiteit van het openbaar vervoer in Japan. Uiteraard is in vergelijking met de gang van zaken op de Nederlandse Spoorwegen alles een verbetering, maar in Japan maakt men er een sport van precies op de aangegeven momenten aan te komen. Wat ook bijna altijd lukt: het personeel van Japan Railways doet in ieder geval haar uiterste best. Hoe dan ook, genoeg daarover: met op tijd rijdende treinen ben je namelijk slechts op de helft.

Medewerking van de reizigers is die andere broodnodige voorwaarde voor succes. Het is onmogelijk miljoenen forensen per dag te verwerken wanneer men met de Nederlandse mentaliteit in de Japanse spitstrein stapt. Zitten is er zelden bij daar de Japanse trein doorgaans enkel zitplaatsen langs beide zijkanten heeft: de rest van de reizigers heeft een handgreep tot zijn beschikking. Menig Japanner heeft van de nood een deugd weten te maken en doet een heerlijk dutje in staande positie.

De Japanse spits is immens druk. Om een beeld te schetsen: wij verblijven momenteel in Ekoda, dat op drie haltes van een van de belangrijkste knooppunten van Tokyo, Ikebukuro, is gesitueerd. Wanneer het plaatselijke boemeltje Ekoda binnenrolt om 8 uur 's ochtends is dit nagenoeg vol -vergelijkbaar met de treinen die op de vrijdagmiddag Utrecht Centraal in en uit rijden- maar wanneer de schuifdeuren open glijden doet elke reiziger zijn best om toch nog ruimte voor anderen te creëren. Bij de twee op Ekoda volgende stations precies hetzelfde verhaal. Goed adem happen voor je instapt is van groot belang, want de lucht in de trein wordt doorgaans erg ijl.

Toch is er, bij aankomst op Ikebukuro, geen haast om zo snel mogelijk uit de zweterige kabine te komen. Zij die bij de deur staan gaan het eerst naar buiten, en wanneer er iemand van hogere leeftijd -en doorgaans ook mindere lengte- tussen langere mensen staat mag deze altijd voor. Nog belangrijker: men stapt pas in wanneer de laatste reiziger de trein heeft verlaten, hoe lang dat ook mag duren.
Al die vertragingen bij de NS waren nog te verdragen geweest als de mentaliteit van sommige reizigers wat beter was geweest. Van mij mag een Japanse trein rustig 5 minuten vertraging oplopen, want ermee reizen is simpelweg erg prettig.

Dat is misschien nog wel het grootste verschil: heb je in Nederland het idee de hele tijd voor de ander op te moeten letten, in Japan is er van zulks geen sprake.

Hier letten de mensen op elkaar.

dinsdag 3 augustus 2010

Japanse consumptiedrang pt. 2

Hoe je het ook wendt of keert, Japan staat sinds de na-oorlogse bezetting onder invloed van Amerika. Hoewel er veel zijn –met name oudere Japanners- die hier bepaald niet over te spreken zijn, denk ik dat juist die mengeling van Westerse consumptiemaatschappij en traditionele Japanse waarden dit land zo veel leuker maakt dan alle andere landen aan de Aziatische kant van de wereld.


Want consumeren, dat kunnen ze hier. Schreef Pim reeds eerder over mobiele telefoons en televisie; ik wil het graag over het fenomeen ‘mall’ hebben. Een woord dat overigens geen passende vertaling naar het Nederlands kent, want het standaard winkelcentrum valt totaal in het niet bij een dergelijk koopjesparadijs. Vorig weekend werden we door de Ikeda’s meegetroond naar Higashimatsuyama’s nieuwe trots: de Peony Walk, passend vernoemd naar de bloem van de stad. Eindelijk hoefde er niet meer naar een veel verder gelegen plek –Wakaba- gereden te worden voor een middag (kleding)winkelplezier.

Higashimatsuyama is wat mensen uit Tokyo platteland noemen, en wat boeren als stedelijk zouden omschrijven: de perfecte mix van leuke woonwijken van elkaar gescheiden door kleine en dus onmogelijk rendabele rijstveldjes. We hadden de huizen al enige tijd achter ons gelaten toen in de voorruit plots een enorm gebouw opdoemde. De al even uitgestrekte parkeerplaats gaf ons het gevoel bij een enorme bouwmarkt te zijn beland, maar niets was minder waar: toen we via de hoofdingang het complex betraden werden we aangenaam verrast met roze tegels in een oerdegelijk patroon, lantaarnpalen, bankjes en heel veel koopgrage Japanners.

Eerste stop: de dierenwinkel. Net toen ik me afvroeg waarom er zoveel vrouwen voor de etalage samendromden kwamen de redenen in beeld: kleine hondjes en katjes die niet alleen het publiek, maar ook elkaar redelijk saai leken te vinden. Uiteraard allen perfect, want –geheel op zijn Japans- net zo lang doorgefokt tot die bepaalde kat geen zwarte haar meer in zijn vacht had en de krullen van die hond precies zo krullerig waren als de bedoeling was. Dat kost moeite en veel tijd, wat zich vertaalde in de prijs van de diertjes: al moet ik toegeven nooit bewust onderzoek te hebben gedaan naar de prijs van een huisdier in Nederland schrok ik me wild bij het zien van een prijs van omgerekend 3000 euro. Aangezien de gemiddelde Japanner ook niet bij machte is een dergelijk bedrag in een keer op tafel te leggen is er een heel handige oplossing bedacht: in Japan betaal je je hond of kat gewoon in termijnen! En, hoewel, ik het niet passend vond te vragen wat te doen wanneer het nieuwe huisdier halverwege de termijn het loodje zou leggen, hebben de Japanners ook daar ongetwijfeld een oplossing voor bedacht.


Volgende halte: de Omu Omu! Dit restaurant is, te midden van vele andere, gelegen aan een plein met een enorm gedeeld terras dat (alhoewel volgens Lonneke niet uniek voor Japan) geruzie over welke tafels nu bij welke horecagelegenheid horen uitsluit. Nooit meer genegeerd worden door een ober omdat je per ongeluk een verkeerde stoel bij hebt geschoven dus! Na –ook al wisten we niet precies wat- besteld te hebben gingen we voorzien van een pieper zitten. Ook weer zo slim bedacht: het voorkomt gedoe bij de kassa en de doorstroom is bovendien veel beter. Nooit meer iemand die de kassa bezet houdt omdat hij of zij zijn of haar hamburger nog moet krijgen.

Toen het eten eenmaal arriveerde was de trek zo toegenomen dat ik op dat moment alles had kunnen eten. Kwam dat even goed uit, want de volgende combinatie deed Pim en mij toch wel even slikken: rijst met tomatensmaak onder een omelet, overgoten met een aan ossenstaartsoep gelijkende saus. En, alsof nog niet gek genoeg, kreeg men bij ieder bord ook nog een zak friet. Hoewel afzonderlijk goed te pruimen –tomatenrijst uitgezonderd- hebben de Japanners het combineren van eten niet of veel te goed onder knie, afhankelijk van hoe je het bekijkt.

In de daaropvolgende twee uur vervolgden we onze ontdekkingsreis langs allerhande kledingzaken –waaronder een met de interessante naam ‘Starvations’- en keken we met name onze ogen uit naar de vele dagjesmensen. Moeders met armen vol tassen, vaders met armen vol kinderen.


Een ander hoogtepunt vond plaats toen we onder het genot van een ijsje even zaten bij te komen op een bankje en uit een nabijgelegen visrestaurant een kok met een tonijnhandpop tussen de noren doorliep. Toen hij zich van ons afdraaide bleek het hier echter een (niet meer zo)levensecht exemplaar te betreffen, getuige het bloed dat langs zijn onderarm op de grond drupte. Vrolijk maakte de man een rondje langs alle toeschouwers, ondertussen met zijn andere hand de onderkaak van de vis bewegend en zo een pratende mond suggererend. Het team van medewerkers dat met een doekje het bloed achter hem opveegde deed vermoeden dat de klandizie op dat moment enigszins tegen moet zijn gevallen.

In de auto terug naar huis uitten we uitgebreid ons enthousiasme over wat we net gezien hadden, en legden we uit hoe ontzettend anders deze mall in vergelijking met de Nederlandse winkelcentra was. Jawel, Tomoko vond het ook leuk, en was blij dat ze niet meer zo ver hoefde voor kleren.

Een bioscoop was voor haar het enige wat nog ontbrak.

zondag 1 augustus 2010

'Football is just a game (but I like it!)'

Aldus luidde het spandoek van de -voor een eenvoudig treffen in competitieverband- in grote getale meegereisde supporters van voetbalclub Vegalta Sendai. Plaats van treffen: het Todoroki Athletics Stadium te Kawasaki in de prefectuur Kanagawa direct ten westen van Tokyo. Tegenstander: Kawasaki Frontale!

Volgens wikipedia koos men bij de club, oorspronkelijk Kawasaki Fujitsu (een grote electronicafabrikant) geheten, voor het achtervoegsel 'frontale' omdat dit "het Italiaanse woord voor vooraan/vooruit is en zowel een aanmoediging als een wens voor een aanvallende speelstijl impliceert". Wanneer je rondneust in de lijst van in de J-league (de Japanse eredivisie) uitkomende clubs kom je wel meer spannende clubnamen tegen. Neem alleen al de tegenstander: Vegalta is dan weer geen Italiaans, maar een samentrekking van de namen van de hemellichamen Vega en Altair, hoofdrolspelers in de -in de Japanse mythologie belangrijke- mythe over het Tanabata-feest op 7 juli. Bent u er nog?


Een voetbalwedstrijd bijwonen behoort wellicht niet direct tot wat het eerste in iemand opkomt wanneer deze Japan bezoekt, maar aangezien een van de leraressen op school voetbalfan in hart en nieren is -ze was bedroefder dan wij dat Spanje met de wereldbeker aan de haal ging, en al helemaal toen keeper van Frontale Eiji Kawashima naar België vertrok- kon ze een aantrekkelijke korting op toegangskaarten voor een wedstrijd regelen. Aldus geschiedde, en dus togen Pim, Thomas, Lonneke en ik naar Kawasaki. Na ons in de fanshop van de broodnodige merchandise te hebben voorzien, kwamen we aan bij het stadion. Dat we er zo vroeg waren bleek geen overbodige luxe, want voor de toegangspoorten was een waar volksfeest aan de gang. Mensen van zeer verschillende pluimage -arm en rijk, jong en oud- bereidden zich voor op de wedstrijd tegen Sendai, hetzij met wat te eten of te drinken, hetzij door zich vol te hangen met Frontale-spullen van de alomtegenwoordige kraampjes. Of door de drinkautomaat leeg te trekken daar deze 100 yen goedkoper was dan de flesjes in het stadion. Ook leuk was het kraampje waar Braziliaanse saté werd verkocht. Immers, Braziliaanse voetballers genieten grote populariteit onder de Japanse voetbalfans en zijn dan ook in grote getale in de J-league aanwezig.

Toen we het 25.000 stoeltjes tellende stadion rond 6 uur binnengingen was het reeds voor driekwart gevuld. Een vriendelijke medewerker stuurde ons het juiste (sta)vak in, recht achter een van de doelen. De gehele helft van het stadion links van ons werd bezet door Kawasaki-fans, recht tegenover ons bevond zich het uitvak van een slordige 25 meter breed en de rest van de rechterkant was eveneens een zee van zwart-lichtblauw, of zoals ze zelf zeggen -jawel- 'nero azzuro'. Het veld werd tot half zeven slechts bevolkt door de vier(!) mascottes van de thuisclub, waaronder een olijke dolfijn, een platgeslagen daikon (Japanse radijs) en wandelende emmer kipnuggets. Toen beide ploegen het veld betraden voor de warming-up ontplofte het stadion nagenoeg: langs de gehele lengte van de boarding stonden vaandelzwaaiers met enorme vlaggen te zwaaien, terwijl het publiek werd opgehitst door enthousiast op en neer stuiterende mannen met megafoons in hun handen. En iedereen deed mee. Ook hier blijkt het ritueel misschien nog wel belangrijker dan het spelletje.


Een minutieus verslag van de wedstrijd zal ik jullie besparen, maar opvallend bleef het enthousiasme van de supporters, óók toen de thuisploeg met 0-2 achterstond. Bij beide doelpunten viel een stilte van slechts 2, 3 seconden voordat de liederen weer uit volle borst werden hervat. Uiteindelijk werd er met 3-2 gewonnen -per doelpunt werd er harder gezongen en gejuicht- na een faire, kaartloze wedstrijd.

Kwart voor negen: einde van het ritueel. Beide ploegen verlaten tegelijk, na elkaar gefeliciteerd te hebben het veld. De supporters stromen rustig naar de uitgangen. Het aantal politieagenten dat actief bezig is dit in goede banen te leiden: nul. Gebroederlijk wandelen supporters van beide partijen naar het station. Ze bespreken de wedstrijd niet na, maar zoeken tenminste ook geen ruzie met elkaar. Het niveau mag dan door sommigen laag worden gevonden, duidelijk is wel dat Japanners de essentie van het spelletje hebben begrepen, zoals ook blijkt uit de slagzin van Kawasaki Frontale: 'Football Together!'

Forza Frontale!

Vuurwerk en de Japanners

In tegenstelling tot de Nederlandse gewoonte om met oud en nieuw het oude jaar naar de vergetelheid te knallen, vieren de Japanners oud en nieuw op veel kleinere en rustigere schaal en steken ze nauwelijks vuurwerk af. Waar het bij ons met oud en nieuw soms lijkt alsof de oorlog is uitgebroken, blijft het op 31 december en 1 januari over het algemeen stil in Japan. Echter, Japan kent wel degelijk een rijke vuurwerktraditie, hetgeen tot uitdrukking komt in de serie van zomervuurwerken die ieder jaar wordt georganiseerd. Guan, Bas, Tom en ik bezochten één der beroemdste 'Hanabi Taikai' (groot vuurwerk evenement), namelijk het vuurwerk aan de Sumida rivier in hartje Tokyo, om de pracht van het Japanse vuurwerk aan den lijve te ondervinden

Hoewel het vuurwerk slechts een half uur zou duren en verwachte regen misschien roet in het eten zou kunnen gooien, was vanaf Ueno al een enorme mensenmassa op de been. Dat je het vuurwerk niet zomaar even kan bekijken bleek wel uit het feit dat veel Japanse meisjes en sommige Japanse jongens zich in Yukata (zomerkimono) hadden gekleed. Aldus gingen we temidden van een stoet van piekfijn uitgedoste Japanners het metrostation van Ueno in om af te reizen naar Asakusa. Daar zou namelijk één van de beste uitzichten op het vuurwerk te verkrijgen zijn. Ondanks het enorme aantal Japanners dat dit mooie plan met ons deelde, verliep onze reis met de metro zeer ordelijk. De Japanners zijn internationaal vermaard om hun drang niets aan het toeval over te willen laten en een klein leger van in knalgele uniformen gestoken verkeersagenten dirigeerde ons vriendelijk doch beslist door de metro heen. Voorts hielp uitstekende bewegwijzering die men tijdelijk aan de muren van de metrostations had bevestigd om de drommen mensen gelijkmatig over het perron te verdelen. Het ellebogen dat menig Nederlands forens dagelijks mag doormaken als hij de trein neemt was in ieder geval in geen velden of wegen te bekennen.

Eenmaal boven de grond in Asakusa waren de richtingsadviezen helaas wat minder duidelijk. Ook had men ongelukkigerwijs het midden van de straat afgezet, zodat daar Japanse gezinnen op kleedjes konden plaatsnemen om het vuurwerk te kunnen aanschouwen. Het was wel alleraardigst om te zien hoe men hier netjes de kleedjes had gerangschikt om zoveel mogelijk anderen ook zitruimte te gunnen om het komende spektakel te kunnen meemaken. Het kwam ons voor dat dit één van de zeldzame gelegenheden is om met het hele gezin samen te kunnen zijn, en dat men dit genoegen met zoveel mogelijk andere gezinnen wilde delen. Hoe huiselijk het er ook uit zag, de stroom mensen aan weerskanten van de zittende Japanners begon toch enigszins uit balans te raken. Uiteraard zijn ook Japanners niet vrij van enig ongeduld als het tijdstip waarop het vuurwerk nadert aanvangt, en al snel begon een aantal dissidenten zich ietwat ruw een weg naar voren te banen. Toen één man tegen de stroom in probeerde te lopen, maakten we kennis met een Japanse politieagent, wiens geduld zojuist was opgeraakt. Het Japanse equivalent van 'loop verdomme niet tegen de richting in' en nog enkele Japanse onbeleefdheden ontschoten hem. Gelukkig waren we net op tijd het grootste knelpunt voorbij, waarna het vuurwerk een aanvang nam.

Een ruim half uur stond de hemel in lichterlaaie met het meest prachtige siervuurwerk. Ook hier kwam het Japanse gevoel voor esthetiek naar boven in de vorm van het zogenaamde Han-Warimono vuurwerk. Dit vuurwerk is een combinatie van de Warimono en de Pokamono. De Warimono is een pijl de in een gelijkmatige cirkel uiteenspat, waar de Pokamono bestaat uit een pijl die, eenmaal afgeschoten, een clusterbombardement aan kleinere pijltjes afschiet. Zoals op onderstaande foto te zien is, zagen we een wonderlijk samenspel van gouden Warimono die doorsneden werden door de clusterpijltjes van de Pokamono. Hoewel het voor de meeste aanwezigen vast niet de eerste keer was dat ze het vuurwerk meemaakten, steeg bij menig pyrotechnisch kunststukje een welgemeend applaus op onder de aanwezigen. Hoewel het vuurwerk af en toe onderbroken werd om de volgende lading klaar te maken, was er geen enkel moment sprake van ongeduld of ontevredenheid dat het al afgelopen zou zijn.



Aldus werden we overdonderd door een vuurwerk dat het gefragmenteerde oud en nieuw geknal in Nederland deed verbleken. We konden ons laven aan de Japanse voorkeur voor het genieten in de groep en het zich over kunnen geven aan een vaste hoedanigheid waarin men het vuurwerk kan meemaken. Ook al was er enige wrijving op de plaats van bestemming, over het algemeen vleiden gezinnen zich op de voor hen bestemde plaats, liet men elkaar de ruimte en vertrouwde men op de kunde van pyrotechnici die het publiek een harmonieuzer vuurwerk voorschotelden dan dat men ieder voor zich had kunnen bereiken.