
We gingen voorbereid op pad: van huis uit werd de helft van de koffer in beslag genomen door pakken met stoelgangbevorderende zemelen uit de reformzaak. Japanners eten immers wel brood, maar uitsluitend in de witte variant. Geen greintje graan. Verstopping gegarandeerd. Gul offeren aan het “huisaltaar” is er zonder zemelen niet bij. (zie beslist ook onze eerdere blog over het Japanse gerief).
Reeds na enkele dagen in Japan merk je dat je niet alleen anders eet, maar dientengevolge ook anders ruikt. Je huid ruikt niet meer naar melk(?), maar naar groene thee. Of vis. Huuuh. (Tom) Of vis. Haaaahh. (Pim).
Alles smaakt in eerste instantie naar groene thee, of vis. Of in elk geval naar dashi, de bouillon op basis van bonito-vlokken die in nagenoeg elk gerecht als grondstof wordt gebruikt. Zelfs in ons favoriete gerecht Katsudon – favoriet want lijkend op de vertrouwde Europese Schnitzel – wordt dashi kwistig gebruikt en men slaagt er in om het van oorsprong Oostenrijkse gerecht toch te japaniseren. Prima, niets van te zeggen, de kaart in een Japans of Chinees restaurant in Nederland is vaak ook aangepast aan de smaakpapillen van de Nederlander, die vooral nog eens terug moet willen komen. Authentiek versus Lekker.
In tweede instantie, na enkele weken, nemen we echter verschillende smaken waar. We ervaren de verschillen in het slurpen van soba, udon, somen en ramen. Tom schreef al eerder over de duizend soorten soyasaus. Wij onderscheiden er in elk geval al minstens tien en weten en waarderen de soya variant die het beste past bij de bovengenoemde noodles. We leren dat zout niet nodig is, dat de groente een eigen smaak heeft, die door zout niet versterkt of verborgen hoeft te worden. Soyasaus giet je ook niet over de noodles heen, maar je dipt je plukje vluchtig in een naast het bord gezeten kommetje saus. Tafelgrillen thuis zal nooit meer het zelfde zijn: veel te veel sauzen op basis van mayonaise en daardoor veel te vet en de smaak van vlees of vis maskerend. Vroeger vonden we het heimelijk fijn als de fles - Bloeb – plots een grote plons saus op het bord plengde. Dat was een ongeluk, een ontwerpfout van de fles, ons niet te verwijten. Nu komt ons dat ruig voor.
Japanese food is diet-food, zei Hiromi. En inderdaad, we laten elk enkele kilo’s achter in Tokyo. Grotendeels door het caloriearme dieet en deels vermoedelijk ook door de hitte, we verdampen wat af. Tijdens ons bliksembezoek aan het nu immens warme Kyoto was plassen niet nodig, overtollig vocht zweet gewoon via de huid naar buiten. Gelukkig maar, want Tomoko had wederom een intensief programma uitgestippeld en sleurde ons door Kyoto heen. 1800 tempels in drie dagen, het is nogal wat.
De zemelen zijn zo goed als op, we moeten terug. Het zitten in Japan verruilen we voor een half jaartje weer voor het zitten op het gerief thuis. Met weemoed, het was andermaal een prachtige reis, veel gezien, veel geleerd, veel aangestaard (in Kyoto) en veel gesmaakt. We nemen ons voor om thuis verder te gaan in het schrale en sobere noodle-eten. Inmiddels smakelijk en zo klaar. Bij wijze van furikake strooien we er zemelen overheen.
Morgen reizen we terug. Bloed kruipt waar het niet gaan kan. Wanneer een ieder in het vliegtuig verdiept is in de speelfilms, dromen wij van bruin brood en kaas.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten