Met kerstmis trekken we ons knus in de eigen uchi terug. Gepuzzled wordt er bij de mannen van Omes, ge-LEG-puzzeld, een ieder om tafel over elkaar heen buigend, voor elkaar langs stukjes grijpend als waren we tevens Twister aan het spelen. Gezamenlijk bouwen we de puzzel, eerst uiteraard de rand en daarna rommelen we naar believen verder.
Elk familielid neemt een eigen deelprojectje voor de rekening dat vervolgens wordt ingepast en aan de rand aangesloten. Wie een stukje voor een ander tegenkomt schroomt niet dit belangeloos en liefdevol aan te reiken of triomfantelijk in te passen. (nenenenenenehhh)
De puzzels waren tomeloos, we hebben een forse ervaring opgebouwd. Een onzer grootvaders was zelfs dermate professioneel dat hij de duizend-stukjes-puzzels volledig op de kop, met de groene kant boven, wist op te lossen. Zijn kerstdagen waren er wel meer dan twee, dat wel.
Wij zelf doen het de laatste jaren graag met afbeeldingen van Japan. Japanse tuinen en landschappen, oshinomura, yamanashi, met uitzichten op de Fujisan. Dit jaar wagen we ons aan een Ghibli-prent. Een prachtig getekende en als aquarel ingekleurde landschapsschildering die als achtergrond decor fungeert in Pompoko, een van de Studio Ghibli-films. Met zo'n prent zijn de eigen opgedane ervaringen en belevenissen van de afgelopen jaren tastbaar en nabij.
Een tweede reden waarom we met name graag Japanse puzzels maken is dat we niet langer met een zaklamp op onze knieën over de vloer onder de tafel hoeven te zoeken tussen de plakkerige restjes, korrelige kruimels en scherpe scherfjes van respectievelijk kerststol, kerstkrans of kerstbal. Niet langer de kamer door hoeven wanneer er na een lange puzzelmiddag stukjes blijken te ontbreken. Niet langer graaien tussen de taaie draden spinrag in de convectorput. Niet langer familieleden verdenken er graag met de eer van jouw werk vandoor te gaan. Niet langer fouilleren en zo de vredige kerstsfeer onderbreken.
Onderstaand formulier voorziet in de behoefte van de puzzelaar die een stukje heeft verloren. Zulk een service was ons tot op heden onbekend! Wanneer je aan de fabrikant het typenummer van de puzzel en het missende stukje - hoe dan? nou, zo: het zoveelste van links en zoveelste van boven - laat weten kun je het binnen een alleszins redelijk aantal dagen per post verwachten!
De legpuzzle mag dan een Europese vinding zijn, Japan heeft ook deze waarlijk verbeterd.
dinsdag 28 december 2010
zaterdag 18 december 2010
Yasunari Kawabata’s Sneeuwland
Waarde lezers,
De meesten van jullie zijn wellicht bekend met de Japanse auteur Haruki Murakami. In zijn thuisland vinden zijn boeken gretig aftrek, omdat zijn boeken treffend de tijdsgeest van het hedendaagse Japan weergeven. Hij portretteert een Japan dat zich in een spagaat bevind tussen de oude traditioneel Japanse waarde en de nog immer toenemende invloed van het Westen.
Dat deze wrijving tussen oud en nieuw Japan al langer aan de gang is, behoeft voor Japanologen geen uitleg. Al sinds de Meiji restauratie van 1868 trachten de Japanners de onvermijdelijke instroom van Westers cultuurgoed te kanaliseren. Op literair gebied speelde de schrijver Yasunari Kawabata (1899 – 1972) een rol van betekenis in dit proces, en hiervoor ontving hij zelfs de nobelprijs voor de literatuur van 1968. Omdat één van Kawabata’s meest bekende romans, Yukiguni (in het Nederlands vertaald als ‘Sneeuwland’) (1947), gelezen kan worden als een werk dat met de toenmalige identiteitscrisis van Japan probeert om te gaan, wil ik jullie een beknopte samenvatting van de plot geven, alsmede een uitleg hoe Kawabata Japanse traditie in moderne vorm wist voort te zetten.
Het plaatsje Yuzawa vormt het decor waartegen de plot van Yukiguni zich afspeelt. Centraal staat de liefdesaffaire tussen de uit Tokyo afkomstige dilettant Shimamura en de in Yuzawa werkzame geisha Komako. Shimamura is een welgestelde, zelfbenoemde balletexpert en reist af naar het Sneeuwland om te ontsnappen aan het hectische Tokyo. Tijdens zijn verblijf in Yuzawa houdt Komako hem gezelschap. De relatie tussen Shimamura en Komako is vanaf het begin af aan gedoemd om te mislukken.
Deze mislukte relatie vormt het centrale thema van de roman. Komako is geisha geworden zodat zij de dokterskosten van de zieke jongeman Yukio kan betalen. Het wordt niet duidelijk of hij haar verloofde is of niet. Shimamura is een flink aantal jaren ouder dan Komako en bovendien getrouwd. Nadat Shimamura acht dagen in de bergen rond Yuzawa heeft doorgebracht gaat hij naar de onsen (traditionele badgelegenheid waarvan het water aan een geiser ontspringt) en vraagt hij om het gezelschap van een geisha. Omdat alle geisha het echter druk hebben met een festival in het dorp is Shimamura aangewezen op leerling geisha Komako.
Shimamura is een dromerige estheet, die het leven nooit met beide handen aangrijpt maar het liever vanaf een veilige afstand gade slaat. Komako is juist de tegenpool van Shimamura en leeft haar leven juist vol overgave.
Het onvermogen van Shimamura om werkelijk lief te hebben staat telkens weer in sterk contrast met de allesverzengende liefde die Komako voor Shimamura koestert. Na een tijd echter keert Shimamura terug naar Tokyo en bezoekt het Sneeuwland meer dan een jaar later pas voor de tweede maal. Bij terugkeer is Komako een echte geisha geworden. Hun relatie blijft problematisch.
Komako ziet in dat haar gevoelens voor Shimamura zinloos zijn en probeert hem uit haar wezen te bannen. Ze kan Shimamura echter niet zo gemakkelijk opgeven en ze gaat tegen de regels van de geisha-wereld in die stelt dat ze geen liefdesrelatie met een klant mag beginnen.
De verhoudingen worden nog verder gecompliceerd door het meisje Yoko, dat Shimamura aan het begin van het verhaal in de trein heeft ontmoet. Hoewel hij maar enkele glimpen van haar opvangt, voelt hij zich ook sterk tot haar aangetrokken en komt hij in een driehoeksverhouding met Yoko en Komako terecht. Aan het eind van de roman sommeert Komako Shimamura om te vertrekken uit Yuzawa en nooit meer terug te keren. Op deze wijze hoopt ze haar eer als geisha te herstellen en een normaal leven te leiden. Shimamura staat uiteindelijk, hoewel hij maar moeilijk van Komako afscheid kan nemen, op het punt om te vertrekken, maar dan vindt een vreselijke
tragedie plaats in het dorp…
Ten eerste kunnen de reizen die Shimamura vanuit Tokyo naar het plaatse Yuzawa maakt opgevat worden als een reis vanuit de moderne, stadse chaos van Tokyo naar een platteland waar de tijd heeft stilgestaan. Deze reis naar het verleden wordt gelijk in de eerste passage duidelijk gemaakt, als we kunnen lezen hoe de trein van Shimamura door een tunnel het Sneeuwland in rijdt. Kawabata wijdt uit met lyrische beschrijvingen van het landschap, die doen denken aan klassieke Japanse natuurpoëzie.
Ook zorgen de beschrijvingen van traditionele Japanse ambachten, als het bleken van stof voor kimono ervoor dat de lezer zich in een Japan waant waar de jachtigheid van het moderne bestaan nog niet is doorgedrongen.
Ten tweede weet Kawabata moderne literaire stijlfiguren als montage en de traditionele haiku dichtkunst samen te brengen in deze roman. De montage komt treffend naar voren als Shimamura in de treinruit kijkt, en daarin het gezicht van Yoko ziet dat lijkt te drijven in het achterliggende landschap. Yoko staat hier symbool voor zuivere Japanse schoonheid, en door haar te laten drijven in het landschap wil Kawabata wellicht de suggestie wekken dat een dergelijke zuiverheid gedoemd is te verdwijnen in het moderne Japan. Tegenover deze individuele verzuchting van de protagonist staat een universele vergelijking die hij doormiddel van een Haiku maakt. Shimamura vergelijkt een versleten vloer met een versleten koffer die op die vloer staat, en trekt de conclusie dat dit een herfstachtige sfeer oproept.
Tot slot kunnen we concluderen dat Kawabata met zijn roman een poging doet om voor hem onbegrijpelijke modernisering van Japan begrijpelijker te maken. Net als hoofdpersoon Shimamura heeft hij geen echt contact met het veranderende Japan, en grijpt terug op tradities die langzaam maar zeker aan het verdwijnen zijn. Door zijn romans in het gestandaardiseerde Japans dat na de Meiji restauratie tot stand kwam te schrijven, slaagt Kawabata er naar mijn mening goed in om de herinnering aan een traditioneel Japan dat hem zeer na aan het hart ligt levend te houden. Ik kan iedereen dan ook van harte aanbevelen om Yukiguni ter hand te nemen en je mee te laten slepen door deze fascinerende klaagzang over het lot van traditioneel Japan.
De meesten van jullie zijn wellicht bekend met de Japanse auteur Haruki Murakami. In zijn thuisland vinden zijn boeken gretig aftrek, omdat zijn boeken treffend de tijdsgeest van het hedendaagse Japan weergeven. Hij portretteert een Japan dat zich in een spagaat bevind tussen de oude traditioneel Japanse waarde en de nog immer toenemende invloed van het Westen.
Dat deze wrijving tussen oud en nieuw Japan al langer aan de gang is, behoeft voor Japanologen geen uitleg. Al sinds de Meiji restauratie van 1868 trachten de Japanners de onvermijdelijke instroom van Westers cultuurgoed te kanaliseren. Op literair gebied speelde de schrijver Yasunari Kawabata (1899 – 1972) een rol van betekenis in dit proces, en hiervoor ontving hij zelfs de nobelprijs voor de literatuur van 1968. Omdat één van Kawabata’s meest bekende romans, Yukiguni (in het Nederlands vertaald als ‘Sneeuwland’) (1947), gelezen kan worden als een werk dat met de toenmalige identiteitscrisis van Japan probeert om te gaan, wil ik jullie een beknopte samenvatting van de plot geven, alsmede een uitleg hoe Kawabata Japanse traditie in moderne vorm wist voort te zetten.
Het plaatsje Yuzawa vormt het decor waartegen de plot van Yukiguni zich afspeelt. Centraal staat de liefdesaffaire tussen de uit Tokyo afkomstige dilettant Shimamura en de in Yuzawa werkzame geisha Komako. Shimamura is een welgestelde, zelfbenoemde balletexpert en reist af naar het Sneeuwland om te ontsnappen aan het hectische Tokyo. Tijdens zijn verblijf in Yuzawa houdt Komako hem gezelschap. De relatie tussen Shimamura en Komako is vanaf het begin af aan gedoemd om te mislukken.
Deze mislukte relatie vormt het centrale thema van de roman. Komako is geisha geworden zodat zij de dokterskosten van de zieke jongeman Yukio kan betalen. Het wordt niet duidelijk of hij haar verloofde is of niet. Shimamura is een flink aantal jaren ouder dan Komako en bovendien getrouwd. Nadat Shimamura acht dagen in de bergen rond Yuzawa heeft doorgebracht gaat hij naar de onsen (traditionele badgelegenheid waarvan het water aan een geiser ontspringt) en vraagt hij om het gezelschap van een geisha. Omdat alle geisha het echter druk hebben met een festival in het dorp is Shimamura aangewezen op leerling geisha Komako.
Shimamura is een dromerige estheet, die het leven nooit met beide handen aangrijpt maar het liever vanaf een veilige afstand gade slaat. Komako is juist de tegenpool van Shimamura en leeft haar leven juist vol overgave.
Het onvermogen van Shimamura om werkelijk lief te hebben staat telkens weer in sterk contrast met de allesverzengende liefde die Komako voor Shimamura koestert. Na een tijd echter keert Shimamura terug naar Tokyo en bezoekt het Sneeuwland meer dan een jaar later pas voor de tweede maal. Bij terugkeer is Komako een echte geisha geworden. Hun relatie blijft problematisch.
Komako ziet in dat haar gevoelens voor Shimamura zinloos zijn en probeert hem uit haar wezen te bannen. Ze kan Shimamura echter niet zo gemakkelijk opgeven en ze gaat tegen de regels van de geisha-wereld in die stelt dat ze geen liefdesrelatie met een klant mag beginnen.
De verhoudingen worden nog verder gecompliceerd door het meisje Yoko, dat Shimamura aan het begin van het verhaal in de trein heeft ontmoet. Hoewel hij maar enkele glimpen van haar opvangt, voelt hij zich ook sterk tot haar aangetrokken en komt hij in een driehoeksverhouding met Yoko en Komako terecht. Aan het eind van de roman sommeert Komako Shimamura om te vertrekken uit Yuzawa en nooit meer terug te keren. Op deze wijze hoopt ze haar eer als geisha te herstellen en een normaal leven te leiden. Shimamura staat uiteindelijk, hoewel hij maar moeilijk van Komako afscheid kan nemen, op het punt om te vertrekken, maar dan vindt een vreselijke
tragedie plaats in het dorp…
Ten eerste kunnen de reizen die Shimamura vanuit Tokyo naar het plaatse Yuzawa maakt opgevat worden als een reis vanuit de moderne, stadse chaos van Tokyo naar een platteland waar de tijd heeft stilgestaan. Deze reis naar het verleden wordt gelijk in de eerste passage duidelijk gemaakt, als we kunnen lezen hoe de trein van Shimamura door een tunnel het Sneeuwland in rijdt. Kawabata wijdt uit met lyrische beschrijvingen van het landschap, die doen denken aan klassieke Japanse natuurpoëzie.
Ook zorgen de beschrijvingen van traditionele Japanse ambachten, als het bleken van stof voor kimono ervoor dat de lezer zich in een Japan waant waar de jachtigheid van het moderne bestaan nog niet is doorgedrongen.
Ten tweede weet Kawabata moderne literaire stijlfiguren als montage en de traditionele haiku dichtkunst samen te brengen in deze roman. De montage komt treffend naar voren als Shimamura in de treinruit kijkt, en daarin het gezicht van Yoko ziet dat lijkt te drijven in het achterliggende landschap. Yoko staat hier symbool voor zuivere Japanse schoonheid, en door haar te laten drijven in het landschap wil Kawabata wellicht de suggestie wekken dat een dergelijke zuiverheid gedoemd is te verdwijnen in het moderne Japan. Tegenover deze individuele verzuchting van de protagonist staat een universele vergelijking die hij doormiddel van een Haiku maakt. Shimamura vergelijkt een versleten vloer met een versleten koffer die op die vloer staat, en trekt de conclusie dat dit een herfstachtige sfeer oproept.
Tot slot kunnen we concluderen dat Kawabata met zijn roman een poging doet om voor hem onbegrijpelijke modernisering van Japan begrijpelijker te maken. Net als hoofdpersoon Shimamura heeft hij geen echt contact met het veranderende Japan, en grijpt terug op tradities die langzaam maar zeker aan het verdwijnen zijn. Door zijn romans in het gestandaardiseerde Japans dat na de Meiji restauratie tot stand kwam te schrijven, slaagt Kawabata er naar mijn mening goed in om de herinnering aan een traditioneel Japan dat hem zeer na aan het hart ligt levend te houden. Ik kan iedereen dan ook van harte aanbevelen om Yukiguni ter hand te nemen en je mee te laten slepen door deze fascinerende klaagzang over het lot van traditioneel Japan.
donderdag 16 december 2010
Slechte stem? Daijoubu!
Het leuke – of nare, hoe je er tegenaan kijkt – van onze studie is dat je nooit uitgeleerd bent. Sterker nog: er zijn zelfs Japanse zaken die je nooit zult kunnen begrijpen. Een voorbeeld? Ik studeer hier nu al ruim drie jaar en snap nog altijd niets van het idee van Japanse popmuziek.
Laat ik, om misverstanden te voorkomen, gelijk een scheiding aanbrengen. Net als in bijvoorbeeld de Amerikaanse industrie, zijn er aan de ene kant singer-songwriters die een muzikale opleiding genieten of zich een instrument meester maken alvorens ook maar iets op tape te zetten. De andere kant van het muzikale spectrum wordt gevuld door bands, waarvan de bezetting bestaat uit jongens en meisjes zonder noemenswaardig talent of muzikale opleiding. En daar wil ik het over hebben.
Ik begin bij het begin: de totstandkoming van zo’n band. Je kunt een vuistdikke telefoongids vullen met telefoonnummers van alle verschillende 'talent agencies'. En dan duidt talent niet verdienstelijk viool kunnen spelen of een lekker eindje weg pingelen op een piano aan, maar doelt het puur op uiterlijk.
De buitenkant is het enige wat telt wanneer een producer deze agentschappen belt. Bizar, maar waar: in die wereld is een goed uiterlijk een talent. Elke moeder mag bellen en wordt dan ook van harte uitgenodigd dit te doen wanneer zij het gevoel heeft dat haar zoon iets los zou kunnen maken bij tienermeisjes. Goed, dan heb je vijf pubers bij elkaar. Het repertoire is van ondergeschikt belang: een beetje producer heeft dat al maanden, zo niet jaren klaarliggen. Zie het als een vijfjarenplan. De volgende stap: een zo groot mogelijk publiek proberen aan te spreken. Met andere woorden: blonderen, zoveel mogelijk ringen door die oren en gáán!
Het is ook zaak zo jong mogelijk te beginnen, want kleine jongetjes worden groot (en oud) en verkopen op een gegeven moment niet meer. En je wil uiteraard voorkomen dat het gênant wordt. Bepaalde groepen worden afgeserveerd omdat ze ofwel slechte muziek zouden maken, ofwel niet zouden kunnen zingen. Uitgekotst omdat je iets niet kunt wat niemand in die industrie kan. Het is een keihard bestaan.
Tot zover het ‘muzikale’ aspect. Minstens zo belangrijk is de merchandising, en wat dat betreft is Japan de natte droom van iedere band van deze soort: als je aanslaat, sla je ook echt aan en kun je je beeltenis op werkelijk ieder voorwerp kwijt. Dat houdt in dat je kleuters breed toelacht vanaf broodtrommeltjes, scholieren vanaf etuis en jonge volwassenen vanaf mobiele telefoons. Er wordt grof geld verdiend met - jawel – foto’s van jongens uit bands. Inderdaad, er worden honderdduizenden yens uitgegeven aan afbeeldingen die iedereen op het internet kan opzoeken. Rijk worden in Japan? Koop een printer, een pak papier en ga eens per week in het park zitten met je handel. Tel uit je winst.
Een Japanner kan zijn televisie niet aanzetten of een van de vele aidoru ('idol') geeft zijn of haar professionele mening in een of andere dubieuze spelshow. Dat is jammer als je niet zoveel om dat soort figuren geeft, want er is simpelweg geen ontkomen aan. Naast albums vol te blèren, schuiven ze maar al te graag aan in nieuwsprogramma’s, acteren (lees: pratend door het beeld wandelen) in soaps en verslaan ze evenementen vanuit het buitenland. Kwalitatief zeer hoogstaand allemaal. Is het dan allemaal naar en slecht? Nee. Niet helemaal, want de ongekende populariteit van dit soort bands zorgt er wel voor Japan een van de weinige landen ter wereld is waar niet alleen cd’s, maar zelfs singles nog verkocht worden. Bovendien zijn sommige liedjes zeker pakkend te noemen. Maar het overgrote merendeel wordt gevormd door een nauwelijks aanhoorbare mix van R&B en slechte popmelodietjes. Daar wil je zelfs een buurman waar je al jaren ruzie mee hebt niet mee lastig vallen.
Al het beschrevene kwam in de zomer van 2009 samen toen ik in een groot winkelcentrum te Tokyo werd geconfronteerd met een optreden van twee debuterende zangers. Hun namen zijn mij helaas ontschoten, maar veel ouder dan vijftien zullen ze niet zijn geweest. Naast het podium stond een enorme merchandise-kraam. Hoe langer ik daar over nadenk, hoe minder ik ervan begrijp. Stel je voor, je bent een aankomend zanger. Nog nooit heeft iemand gehoord van jou of je muziek – althans, wat een producer voor jou heeft bedacht. En toch laat je allerlei prullaria met je eigen naam en beeltenis erop fabriceren. Om het vervolgens allemaal te verkopen. Bizar.
Hun gezang werd ruimschoots overstemd door een gillende horde vrouwelijke fans, waarvan minstens de helft oud genoeg was om hun moeder te zijn, wat mij het opvangen van enig stemgeluid schier onmogelijk maakte.
Waarschijnlijk heb ik er niet veel aan gemist.
Laat ik, om misverstanden te voorkomen, gelijk een scheiding aanbrengen. Net als in bijvoorbeeld de Amerikaanse industrie, zijn er aan de ene kant singer-songwriters die een muzikale opleiding genieten of zich een instrument meester maken alvorens ook maar iets op tape te zetten. De andere kant van het muzikale spectrum wordt gevuld door bands, waarvan de bezetting bestaat uit jongens en meisjes zonder noemenswaardig talent of muzikale opleiding. En daar wil ik het over hebben.
Ik begin bij het begin: de totstandkoming van zo’n band. Je kunt een vuistdikke telefoongids vullen met telefoonnummers van alle verschillende 'talent agencies'. En dan duidt talent niet verdienstelijk viool kunnen spelen of een lekker eindje weg pingelen op een piano aan, maar doelt het puur op uiterlijk.
De buitenkant is het enige wat telt wanneer een producer deze agentschappen belt. Bizar, maar waar: in die wereld is een goed uiterlijk een talent. Elke moeder mag bellen en wordt dan ook van harte uitgenodigd dit te doen wanneer zij het gevoel heeft dat haar zoon iets los zou kunnen maken bij tienermeisjes. Goed, dan heb je vijf pubers bij elkaar. Het repertoire is van ondergeschikt belang: een beetje producer heeft dat al maanden, zo niet jaren klaarliggen. Zie het als een vijfjarenplan. De volgende stap: een zo groot mogelijk publiek proberen aan te spreken. Met andere woorden: blonderen, zoveel mogelijk ringen door die oren en gáán!
Het is ook zaak zo jong mogelijk te beginnen, want kleine jongetjes worden groot (en oud) en verkopen op een gegeven moment niet meer. En je wil uiteraard voorkomen dat het gênant wordt. Bepaalde groepen worden afgeserveerd omdat ze ofwel slechte muziek zouden maken, ofwel niet zouden kunnen zingen. Uitgekotst omdat je iets niet kunt wat niemand in die industrie kan. Het is een keihard bestaan.
Tot zover het ‘muzikale’ aspect. Minstens zo belangrijk is de merchandising, en wat dat betreft is Japan de natte droom van iedere band van deze soort: als je aanslaat, sla je ook echt aan en kun je je beeltenis op werkelijk ieder voorwerp kwijt. Dat houdt in dat je kleuters breed toelacht vanaf broodtrommeltjes, scholieren vanaf etuis en jonge volwassenen vanaf mobiele telefoons. Er wordt grof geld verdiend met - jawel – foto’s van jongens uit bands. Inderdaad, er worden honderdduizenden yens uitgegeven aan afbeeldingen die iedereen op het internet kan opzoeken. Rijk worden in Japan? Koop een printer, een pak papier en ga eens per week in het park zitten met je handel. Tel uit je winst.
Een Japanner kan zijn televisie niet aanzetten of een van de vele aidoru ('idol') geeft zijn of haar professionele mening in een of andere dubieuze spelshow. Dat is jammer als je niet zoveel om dat soort figuren geeft, want er is simpelweg geen ontkomen aan. Naast albums vol te blèren, schuiven ze maar al te graag aan in nieuwsprogramma’s, acteren (lees: pratend door het beeld wandelen) in soaps en verslaan ze evenementen vanuit het buitenland. Kwalitatief zeer hoogstaand allemaal. Is het dan allemaal naar en slecht? Nee. Niet helemaal, want de ongekende populariteit van dit soort bands zorgt er wel voor Japan een van de weinige landen ter wereld is waar niet alleen cd’s, maar zelfs singles nog verkocht worden. Bovendien zijn sommige liedjes zeker pakkend te noemen. Maar het overgrote merendeel wordt gevormd door een nauwelijks aanhoorbare mix van R&B en slechte popmelodietjes. Daar wil je zelfs een buurman waar je al jaren ruzie mee hebt niet mee lastig vallen.
Al het beschrevene kwam in de zomer van 2009 samen toen ik in een groot winkelcentrum te Tokyo werd geconfronteerd met een optreden van twee debuterende zangers. Hun namen zijn mij helaas ontschoten, maar veel ouder dan vijftien zullen ze niet zijn geweest. Naast het podium stond een enorme merchandise-kraam. Hoe langer ik daar over nadenk, hoe minder ik ervan begrijp. Stel je voor, je bent een aankomend zanger. Nog nooit heeft iemand gehoord van jou of je muziek – althans, wat een producer voor jou heeft bedacht. En toch laat je allerlei prullaria met je eigen naam en beeltenis erop fabriceren. Om het vervolgens allemaal te verkopen. Bizar.
Hun gezang werd ruimschoots overstemd door een gillende horde vrouwelijke fans, waarvan minstens de helft oud genoeg was om hun moeder te zijn, wat mij het opvangen van enig stemgeluid schier onmogelijk maakte.
Waarschijnlijk heb ik er niet veel aan gemist.
maandag 23 augustus 2010
Kyoto, deel II: Tempel in, schrijn uit
Waar Tom vorige week schreef over onze algemene indrukken van Kyoto en haar inwoners, zal ik ingaan op de tempels en schrijnen die we aldaar bezochten. Kyoto en het nabijgelegen Nara zijn van oudsher belangrijke plaatsen voor Boeddhisme en Shintoïsme, de twee belangrijkste religies van Japan. Zoals Tom opmerkte heb ik in de loop der jaren wat meer over het Japanse religieuze systeem mogen leren. Ik hoop derhalve aan de hand van twee heiligdommen in Kyoto, de Kiyomizu tempel en de Fushimi Inari schrijn de lezer in te wijden in de Japanse religie en het verschil tussen tempel en schrijn te verhelderen.
De Kiyomizu tempel is één der beroemdste tempels van Japan, en niet in de laatste plaats om zijn ligging. Het complex is tegen een bergwand in de oostelijke heuvels van Kyoto aangebouwd en biedt een prachtig uitzicht over de stad. Wij waren zo fortuinlijk om de Kiyomizu in de avond te bezoeken, waardoor een prachtig verlicht schouwspel ons ten deel viel. Met name de houten constructie die de Hondo (centrale hal) op de bergwand deed rusten en de waterval die door het complex stroomt sprongen in het oog. De tempel is vernoemd naar deze Kiyomizu waterval, hetgeen zoveel als zuiver water betekent. Omdat de Japanners geloven in de heilzame werking van dit zuivere water heeft men een huisje om de waterval gebouwd waar het water gedronken kan worden. De familie Ikeda adviseerde ons dringend om vooral een slok van het Kiyomizu te nemen. Braaf gaven wij daar aan gehoor en als het water al niet zijn kracht op ons deed uitwerken dan ondergingen we in ieder geval het schouwspel van de prachtige lichtjes die door de waterstralen schenen.
Dat het hier een Boeddhistisch tempel betreft, is allereerst af te leiden uit de aanwezigheid van een pagode. Deze toren bij de ingang van de Kiyomizu tempel telt drie verdiepingen en bevat een afbeelding van de godheid Koyasu Kannon die bevallingen vergemakkelijkt. Bij elke Boeddhistische tempel treft men een pagode aan waar altijd een reliek van de Boeddha of een godheid in bewaard wordt. Ten tweede bevat de Kiyomizu tempel de hierboven reeds genoemde Hondo, waar het centrale object van de tempel vereerd wordt. In het geval van de Kiyomizu tempel is de Hondo aan de Boddhisattva Kannon gewijd die de godheid van de genade is. De Hondo kan betreden worden door de gelovigen. Op deze manier komt het 'tempel in' uit de titel tot stand. Zoals we namelijk dadelijk gaan zien is het in een Shinto schrijn niet mogelijk om het binnenste van het gebouw te betreden. Naast de Hondo is er tenslotte ook een ruimte ingericht voor de monniken van de tempel. Deze Kodo wordt door de monniken gebruikt om in te studeren en zich van hun gebedstaken te kwijten. In tegenstelling tot de Hondo is deze Kodo niet toegankelijk voor een lekenpubliek.
Naast de Kiyomizu tempel bezochten we de Fushimi Inari schrijn, die tot het Shintoïsme behoort. Een verschil dat onmiddellijk opvalt is de kleur van de Inari schrijn. Waar de Kiyomizu dera in sombere bruintinten is gestoken heeft men de Fushimi Inari schrijn felrood geverfd. Hoewel sommige Boeddhistische gebouwen ook in dit Chinees rood zijn geverfd, worden Shinto-tempels vaker van deze kleur voorzien. Het belangrijkste kenmerk bij binnenkomst van de Shinto-tempel, is de zogenaamde Torii. Deze poort markeert de scheiding tussen de profane wereld en de heilige grond van de schrijn. In het geval van de Fushimi Inari schrijn worden we getrakteerd op een prachtige rij van maar liefst duizend Torii die achter elkaar zijn geplaatst. Op wonderlijke wijze vinden Japanse traditie en de moderne tijd hier elkaar. Op de achterkant van de Torii kan men namelijk tegen betaling van een forse som geld de naam van het eigen bedrijf laten snijden. Voor de nietsvermoedende westerling hebben de ingekerfde Japanse karakters ongetwijfeld iets sprookjesachtig, maar wij konden duidelijk de namen van bedrijven als Mitsubishi en Matsushita ontwaren.
Zoals al eerder ter sprake kwam is het grote verschil tussen de Boeddhistische tempel en de Shinto schrijn, dat het hoofdcomplex van de Boeddhistische tempel wel toegankelijk is en het hoofdcomplex van de Shinto schrijn niet te betreden is. Hierin huist in het geval van de Fushimi Inari schrijn de vos-kami (natuurgeest/god) Inari.
Deze Inari is de beschermgod van de landbouw in Japan. Omdat de kami zelf in het hoofdcomplex huist, kan deze door geen enkele sterveling betreden worden. Hier is het 'schrijn uit' van toepassing. Wel kan er om een gunst gevraagd worden aan Inari door zogenaamde Ema te gebruiken. Op deze houten plaatjes kan men een wens schrijven, waarna ze aan een rek worden gehangen. Eens per week verzamelen de priesters van de schrijn de ema en verbrandt men ze om de wens naar de kami op te laten stijgen.
Hoewel de bovengenoemde kenmerken het verschil tussen een Boeddhistische tempel en een shinto schrijn iets verduidelijken, is het onderscheid zeker niet absoluut. Omdat de Japanners vóór de invloed van het westen geen duidelijk onderscheid maakten tussen doctrines uit het Boeddhisme en doctrines uit het Shintoïsme, lopen tempel en schrijn vaak naadloos in elkaar over. Waar het voor de westerling schier onmogelijk lijkt om het overzicht enigszins te bewaren, heeft ook de Japanner moeite om Boeddhisme en Shintoïsme uit elkaar te houden. Men is namelijk van mening dat rituelen uit beide religies gecombineerd kunnen worden om maximaal effect voor de gelovige te bereiken. Hoe het ook zij, de Kiyomizu tempel en de Fushimi Inari schrijn waren een lust voor het oog.
De bezoeken aan deze meesterwerken van Japanse architectuur vormden voor ons zeker de spreekwoordelijke puntjes op de i van onze Kyoto reis.
De Kiyomizu tempel is één der beroemdste tempels van Japan, en niet in de laatste plaats om zijn ligging. Het complex is tegen een bergwand in de oostelijke heuvels van Kyoto aangebouwd en biedt een prachtig uitzicht over de stad. Wij waren zo fortuinlijk om de Kiyomizu in de avond te bezoeken, waardoor een prachtig verlicht schouwspel ons ten deel viel. Met name de houten constructie die de Hondo (centrale hal) op de bergwand deed rusten en de waterval die door het complex stroomt sprongen in het oog. De tempel is vernoemd naar deze Kiyomizu waterval, hetgeen zoveel als zuiver water betekent. Omdat de Japanners geloven in de heilzame werking van dit zuivere water heeft men een huisje om de waterval gebouwd waar het water gedronken kan worden. De familie Ikeda adviseerde ons dringend om vooral een slok van het Kiyomizu te nemen. Braaf gaven wij daar aan gehoor en als het water al niet zijn kracht op ons deed uitwerken dan ondergingen we in ieder geval het schouwspel van de prachtige lichtjes die door de waterstralen schenen.
Dat het hier een Boeddhistisch tempel betreft, is allereerst af te leiden uit de aanwezigheid van een pagode. Deze toren bij de ingang van de Kiyomizu tempel telt drie verdiepingen en bevat een afbeelding van de godheid Koyasu Kannon die bevallingen vergemakkelijkt. Bij elke Boeddhistische tempel treft men een pagode aan waar altijd een reliek van de Boeddha of een godheid in bewaard wordt. Ten tweede bevat de Kiyomizu tempel de hierboven reeds genoemde Hondo, waar het centrale object van de tempel vereerd wordt. In het geval van de Kiyomizu tempel is de Hondo aan de Boddhisattva Kannon gewijd die de godheid van de genade is. De Hondo kan betreden worden door de gelovigen. Op deze manier komt het 'tempel in' uit de titel tot stand. Zoals we namelijk dadelijk gaan zien is het in een Shinto schrijn niet mogelijk om het binnenste van het gebouw te betreden. Naast de Hondo is er tenslotte ook een ruimte ingericht voor de monniken van de tempel. Deze Kodo wordt door de monniken gebruikt om in te studeren en zich van hun gebedstaken te kwijten. In tegenstelling tot de Hondo is deze Kodo niet toegankelijk voor een lekenpubliek.
Naast de Kiyomizu tempel bezochten we de Fushimi Inari schrijn, die tot het Shintoïsme behoort. Een verschil dat onmiddellijk opvalt is de kleur van de Inari schrijn. Waar de Kiyomizu dera in sombere bruintinten is gestoken heeft men de Fushimi Inari schrijn felrood geverfd. Hoewel sommige Boeddhistische gebouwen ook in dit Chinees rood zijn geverfd, worden Shinto-tempels vaker van deze kleur voorzien. Het belangrijkste kenmerk bij binnenkomst van de Shinto-tempel, is de zogenaamde Torii. Deze poort markeert de scheiding tussen de profane wereld en de heilige grond van de schrijn. In het geval van de Fushimi Inari schrijn worden we getrakteerd op een prachtige rij van maar liefst duizend Torii die achter elkaar zijn geplaatst. Op wonderlijke wijze vinden Japanse traditie en de moderne tijd hier elkaar. Op de achterkant van de Torii kan men namelijk tegen betaling van een forse som geld de naam van het eigen bedrijf laten snijden. Voor de nietsvermoedende westerling hebben de ingekerfde Japanse karakters ongetwijfeld iets sprookjesachtig, maar wij konden duidelijk de namen van bedrijven als Mitsubishi en Matsushita ontwaren.
Zoals al eerder ter sprake kwam is het grote verschil tussen de Boeddhistische tempel en de Shinto schrijn, dat het hoofdcomplex van de Boeddhistische tempel wel toegankelijk is en het hoofdcomplex van de Shinto schrijn niet te betreden is. Hierin huist in het geval van de Fushimi Inari schrijn de vos-kami (natuurgeest/god) Inari.
Deze Inari is de beschermgod van de landbouw in Japan. Omdat de kami zelf in het hoofdcomplex huist, kan deze door geen enkele sterveling betreden worden. Hier is het 'schrijn uit' van toepassing. Wel kan er om een gunst gevraagd worden aan Inari door zogenaamde Ema te gebruiken. Op deze houten plaatjes kan men een wens schrijven, waarna ze aan een rek worden gehangen. Eens per week verzamelen de priesters van de schrijn de ema en verbrandt men ze om de wens naar de kami op te laten stijgen.
Hoewel de bovengenoemde kenmerken het verschil tussen een Boeddhistische tempel en een shinto schrijn iets verduidelijken, is het onderscheid zeker niet absoluut. Omdat de Japanners vóór de invloed van het westen geen duidelijk onderscheid maakten tussen doctrines uit het Boeddhisme en doctrines uit het Shintoïsme, lopen tempel en schrijn vaak naadloos in elkaar over. Waar het voor de westerling schier onmogelijk lijkt om het overzicht enigszins te bewaren, heeft ook de Japanner moeite om Boeddhisme en Shintoïsme uit elkaar te houden. Men is namelijk van mening dat rituelen uit beide religies gecombineerd kunnen worden om maximaal effect voor de gelovige te bereiken. Hoe het ook zij, de Kiyomizu tempel en de Fushimi Inari schrijn waren een lust voor het oog.
De bezoeken aan deze meesterwerken van Japanse architectuur vormden voor ons zeker de spreekwoordelijke puntjes op de i van onze Kyoto reis.
woensdag 18 augustus 2010
Het zit er bijna op
Zo de titel van een schrijven de lezer richting mag geven over wat hij/zij aangaande de inhoud mag verwachten, zetten we u toch even op het verkeerde been. U denkt immers ongetwijfeld dat we weer naar huis gaan. En dat is ook zo, de koffers zijn gepakt, de kamers van het Weekly Mansion gezellig gezogen en grondig gestoft: niemand zal de mannen van Omes ooit kunnen verwijten ergens onwelvoeglijke sporen achter te laten. Bovendien hebben we ons bij de verhuurder omstandig verontschuldigd voor de zweem van schimmel die in het douchegordijn waarneembaar werd. Het stofzuigen is een Nederlands of zelfs specifiek Omes-opvoedingstrekje, het verontschuldigen een Japanse kweek. Natuurlijk kunnen wij er in deze tropische hitte niets aan doen dat een dubbelgevouwen plastic gordijn in een slecht geventileerde ruimte onvermijdelijk aan het schimmelen slaat, maar toch. Het kan voorwaar geen kwaad om je te verexcuseren voor de eventuele overlast. En nu dat verkeerde been: Het zit er bijna op slaat in onderstaand schrijven op stoelgangperikelen.
We gingen voorbereid op pad: van huis uit werd de helft van de koffer in beslag genomen door pakken met stoelgangbevorderende zemelen uit de reformzaak. Japanners eten immers wel brood, maar uitsluitend in de witte variant. Geen greintje graan. Verstopping gegarandeerd. Gul offeren aan het “huisaltaar” is er zonder zemelen niet bij. (zie beslist ook onze eerdere blog over het Japanse gerief).
Reeds na enkele dagen in Japan merk je dat je niet alleen anders eet, maar dientengevolge ook anders ruikt. Je huid ruikt niet meer naar melk(?), maar naar groene thee. Of vis. Huuuh. (Tom) Of vis. Haaaahh. (Pim).
Alles smaakt in eerste instantie naar groene thee, of vis. Of in elk geval naar dashi, de bouillon op basis van bonito-vlokken die in nagenoeg elk gerecht als grondstof wordt gebruikt. Zelfs in ons favoriete gerecht Katsudon – favoriet want lijkend op de vertrouwde Europese Schnitzel – wordt dashi kwistig gebruikt en men slaagt er in om het van oorsprong Oostenrijkse gerecht toch te japaniseren. Prima, niets van te zeggen, de kaart in een Japans of Chinees restaurant in Nederland is vaak ook aangepast aan de smaakpapillen van de Nederlander, die vooral nog eens terug moet willen komen. Authentiek versus Lekker.
In tweede instantie, na enkele weken, nemen we echter verschillende smaken waar. We ervaren de verschillen in het slurpen van soba, udon, somen en ramen. Tom schreef al eerder over de duizend soorten soyasaus. Wij onderscheiden er in elk geval al minstens tien en weten en waarderen de soya variant die het beste past bij de bovengenoemde noodles. We leren dat zout niet nodig is, dat de groente een eigen smaak heeft, die door zout niet versterkt of verborgen hoeft te worden. Soyasaus giet je ook niet over de noodles heen, maar je dipt je plukje vluchtig in een naast het bord gezeten kommetje saus. Tafelgrillen thuis zal nooit meer het zelfde zijn: veel te veel sauzen op basis van mayonaise en daardoor veel te vet en de smaak van vlees of vis maskerend. Vroeger vonden we het heimelijk fijn als de fles - Bloeb – plots een grote plons saus op het bord plengde. Dat was een ongeluk, een ontwerpfout van de fles, ons niet te verwijten. Nu komt ons dat ruig voor.
Japanese food is diet-food, zei Hiromi. En inderdaad, we laten elk enkele kilo’s achter in Tokyo. Grotendeels door het caloriearme dieet en deels vermoedelijk ook door de hitte, we verdampen wat af. Tijdens ons bliksembezoek aan het nu immens warme Kyoto was plassen niet nodig, overtollig vocht zweet gewoon via de huid naar buiten. Gelukkig maar, want Tomoko had wederom een intensief programma uitgestippeld en sleurde ons door Kyoto heen. 1800 tempels in drie dagen, het is nogal wat.
De zemelen zijn zo goed als op, we moeten terug. Het zitten in Japan verruilen we voor een half jaartje weer voor het zitten op het gerief thuis. Met weemoed, het was andermaal een prachtige reis, veel gezien, veel geleerd, veel aangestaard (in Kyoto) en veel gesmaakt. We nemen ons voor om thuis verder te gaan in het schrale en sobere noodle-eten. Inmiddels smakelijk en zo klaar. Bij wijze van furikake strooien we er zemelen overheen.
Morgen reizen we terug. Bloed kruipt waar het niet gaan kan. Wanneer een ieder in het vliegtuig verdiept is in de speelfilms, dromen wij van bruin brood en kaas.
We gingen voorbereid op pad: van huis uit werd de helft van de koffer in beslag genomen door pakken met stoelgangbevorderende zemelen uit de reformzaak. Japanners eten immers wel brood, maar uitsluitend in de witte variant. Geen greintje graan. Verstopping gegarandeerd. Gul offeren aan het “huisaltaar” is er zonder zemelen niet bij. (zie beslist ook onze eerdere blog over het Japanse gerief).
Reeds na enkele dagen in Japan merk je dat je niet alleen anders eet, maar dientengevolge ook anders ruikt. Je huid ruikt niet meer naar melk(?), maar naar groene thee. Of vis. Huuuh. (Tom) Of vis. Haaaahh. (Pim).
Alles smaakt in eerste instantie naar groene thee, of vis. Of in elk geval naar dashi, de bouillon op basis van bonito-vlokken die in nagenoeg elk gerecht als grondstof wordt gebruikt. Zelfs in ons favoriete gerecht Katsudon – favoriet want lijkend op de vertrouwde Europese Schnitzel – wordt dashi kwistig gebruikt en men slaagt er in om het van oorsprong Oostenrijkse gerecht toch te japaniseren. Prima, niets van te zeggen, de kaart in een Japans of Chinees restaurant in Nederland is vaak ook aangepast aan de smaakpapillen van de Nederlander, die vooral nog eens terug moet willen komen. Authentiek versus Lekker.
In tweede instantie, na enkele weken, nemen we echter verschillende smaken waar. We ervaren de verschillen in het slurpen van soba, udon, somen en ramen. Tom schreef al eerder over de duizend soorten soyasaus. Wij onderscheiden er in elk geval al minstens tien en weten en waarderen de soya variant die het beste past bij de bovengenoemde noodles. We leren dat zout niet nodig is, dat de groente een eigen smaak heeft, die door zout niet versterkt of verborgen hoeft te worden. Soyasaus giet je ook niet over de noodles heen, maar je dipt je plukje vluchtig in een naast het bord gezeten kommetje saus. Tafelgrillen thuis zal nooit meer het zelfde zijn: veel te veel sauzen op basis van mayonaise en daardoor veel te vet en de smaak van vlees of vis maskerend. Vroeger vonden we het heimelijk fijn als de fles - Bloeb – plots een grote plons saus op het bord plengde. Dat was een ongeluk, een ontwerpfout van de fles, ons niet te verwijten. Nu komt ons dat ruig voor.
Japanese food is diet-food, zei Hiromi. En inderdaad, we laten elk enkele kilo’s achter in Tokyo. Grotendeels door het caloriearme dieet en deels vermoedelijk ook door de hitte, we verdampen wat af. Tijdens ons bliksembezoek aan het nu immens warme Kyoto was plassen niet nodig, overtollig vocht zweet gewoon via de huid naar buiten. Gelukkig maar, want Tomoko had wederom een intensief programma uitgestippeld en sleurde ons door Kyoto heen. 1800 tempels in drie dagen, het is nogal wat.
De zemelen zijn zo goed als op, we moeten terug. Het zitten in Japan verruilen we voor een half jaartje weer voor het zitten op het gerief thuis. Met weemoed, het was andermaal een prachtige reis, veel gezien, veel geleerd, veel aangestaard (in Kyoto) en veel gesmaakt. We nemen ons voor om thuis verder te gaan in het schrale en sobere noodle-eten. Inmiddels smakelijk en zo klaar. Bij wijze van furikake strooien we er zemelen overheen.
Morgen reizen we terug. Bloed kruipt waar het niet gaan kan. Wanneer een ieder in het vliegtuig verdiept is in de speelfilms, dromen wij van bruin brood en kaas.
Kyoto, deel I: gaijin
Met meer dan 1800 tempels en heiligdommen is oud Japan goed vertegenwoordigd in Kyoto. Waar het in Tokyo in sommige wijken speuren is naar vooroorlogse architectuur zijn gigantische tempelcomplexen in de oude hoofdstad letterlijk om de paar honderd meter te vinden. De reden: vanwege het vele culturele erfgoed bleef Kyoto de geallieerde bombardementen aan het einde van de oorlog in de Stille Oceaan bespaard. Wat niet wil zeggen dat de hele stad deze ouderwetse feel heeft: alles tussen de tempels in braken de Japanners vakkundig af en vervingen het door nietszeggende betonnen blokkendozen.
Aldus was onze eerste indruk toen we Kyoto op de vroege zaterdagochtend binnenreden. De oude hoofdstad ligt precies in het midden van Honshu in de Kansai-vlakte, op een ruime 10 uur van Tokyo met de auto. Wat gelijk opviel was de rechtheid van de straten: na de wirwar aan wegen op meer dan drie niveaus in Tokyo was het tamelijk vreemd om letterlijk vanaf de ene rand van de stad de heuvels aan de andere kant op straatniveau te kunnen zien. Dit heeft alles te maken met de invloed van het Tang-China op Japan in de 8e eeuw -toen de oude hoofdstad werd gesticht- waar men op dat moment steden volgens een rasterpatroon bouwde: Kyoto is gemodelleerd naar Chang-an.
Enfin, de beleving van de tempels en heiligdommen laat ik graag aan Pim over. Hij beschikt over een veel bredere kennis van Boeddhisme en Shinto. Ik beperk me hier tot de mentaliteit van de Kansai Japanners. Want die verschilt –als je het aan iemand uit de Kanto vraagt- hemelsbreed van die van de mensen uit Tokyo. Voor de duidelijkheid: de Kansai omvat Kyoto, Kobe, Nara en Osaka als grootste steden, waar de Kanto bestaat uit de metropolen Tokyo, Yokohama, Kanagawa en Saitama. We hadden al veel gehoord over deze zogenaamde rivaliteit, maar we maakten er voor het eerst echt kennis mee toen we in de auto wachtten op Tomoko en vlak voor ons een oudere man zonder te kijken de weg overstak. Waar in Nederland op zo’n moment piepende remmen en slingerende auto’s gegarandeerd zouden zijn manoeuvreerden de automobilisten er rustig omheen, terwijl Takuo licht geïrriteerd opmerkte ‘Kansairashii’ (typisch Kansai).
Kyoto mag dan overspoeld worden door buitenlandse toeristen: de reactie op onze verschijningen was niet zelden onvriendelijk. Ontelbare keren werd ik verongelijkt of oprecht verbaasd aangestaard – en de verbazing werd alleen maar groter toen ik ook nog Japans bleek te kunnen spreken en verstaan. Met andere woorden: in tegenstelling tot het verhaal dat in Leiden rondgaat –zijnde dat de mensen in Kyoto geduldiger en behulpzamer zouden zijn- bleken juist deze mensen zo min mogelijk met toeristen van doen te willen hebben. Een directe oorzaak kan ik niet aanwijzen, al is het voorstelbaar dat de gemiddelde Kyoto’er er genoeg van heeft zijn stad te moeten delen met over het algemeen nogal lawaaierige toeristen.
Uiteraard zijn er ook uitzonderingen op de regel. De dame die het hostel runde (de Minshuku 民宿) waar we verbleven, was zeer hartelijk: ze voorzag ons iedere douchebeurt van schone handdoeken, zorgde voor verse thee en senbei en kwam iedere keer toesnellen wanneer we onze kamer verlieten. Maar onze indruk was toch tegenovergesteld aan de algemeen heersende opinie: ik voelde me van tijd tot tijd best ongemakkelijk. Iets wat wellicht te maken heeft met het feit dat we Japans verstaan. Exemplarisch was wat Pim opving toen hij in Ise even stond te wachten en gepasseerd werd door een vader met zijn twee kinderen.
‘Kijk jongens, dit is nou een buitenlander’.
Aldus was onze eerste indruk toen we Kyoto op de vroege zaterdagochtend binnenreden. De oude hoofdstad ligt precies in het midden van Honshu in de Kansai-vlakte, op een ruime 10 uur van Tokyo met de auto. Wat gelijk opviel was de rechtheid van de straten: na de wirwar aan wegen op meer dan drie niveaus in Tokyo was het tamelijk vreemd om letterlijk vanaf de ene rand van de stad de heuvels aan de andere kant op straatniveau te kunnen zien. Dit heeft alles te maken met de invloed van het Tang-China op Japan in de 8e eeuw -toen de oude hoofdstad werd gesticht- waar men op dat moment steden volgens een rasterpatroon bouwde: Kyoto is gemodelleerd naar Chang-an.
Enfin, de beleving van de tempels en heiligdommen laat ik graag aan Pim over. Hij beschikt over een veel bredere kennis van Boeddhisme en Shinto. Ik beperk me hier tot de mentaliteit van de Kansai Japanners. Want die verschilt –als je het aan iemand uit de Kanto vraagt- hemelsbreed van die van de mensen uit Tokyo. Voor de duidelijkheid: de Kansai omvat Kyoto, Kobe, Nara en Osaka als grootste steden, waar de Kanto bestaat uit de metropolen Tokyo, Yokohama, Kanagawa en Saitama. We hadden al veel gehoord over deze zogenaamde rivaliteit, maar we maakten er voor het eerst echt kennis mee toen we in de auto wachtten op Tomoko en vlak voor ons een oudere man zonder te kijken de weg overstak. Waar in Nederland op zo’n moment piepende remmen en slingerende auto’s gegarandeerd zouden zijn manoeuvreerden de automobilisten er rustig omheen, terwijl Takuo licht geïrriteerd opmerkte ‘Kansairashii’ (typisch Kansai).
Kyoto mag dan overspoeld worden door buitenlandse toeristen: de reactie op onze verschijningen was niet zelden onvriendelijk. Ontelbare keren werd ik verongelijkt of oprecht verbaasd aangestaard – en de verbazing werd alleen maar groter toen ik ook nog Japans bleek te kunnen spreken en verstaan. Met andere woorden: in tegenstelling tot het verhaal dat in Leiden rondgaat –zijnde dat de mensen in Kyoto geduldiger en behulpzamer zouden zijn- bleken juist deze mensen zo min mogelijk met toeristen van doen te willen hebben. Een directe oorzaak kan ik niet aanwijzen, al is het voorstelbaar dat de gemiddelde Kyoto’er er genoeg van heeft zijn stad te moeten delen met over het algemeen nogal lawaaierige toeristen.
Uiteraard zijn er ook uitzonderingen op de regel. De dame die het hostel runde (de Minshuku 民宿) waar we verbleven, was zeer hartelijk: ze voorzag ons iedere douchebeurt van schone handdoeken, zorgde voor verse thee en senbei en kwam iedere keer toesnellen wanneer we onze kamer verlieten. Maar onze indruk was toch tegenovergesteld aan de algemeen heersende opinie: ik voelde me van tijd tot tijd best ongemakkelijk. Iets wat wellicht te maken heeft met het feit dat we Japans verstaan. Exemplarisch was wat Pim opving toen hij in Ise even stond te wachten en gepasseerd werd door een vader met zijn twee kinderen.
‘Kijk jongens, dit is nou een buitenlander’.
zaterdag 14 augustus 2010
Het is HUN feestje!
Afgelopen week vielen Tom en mij weer de geneugten ten deel van een verblijf bij de Ikeda's. Zaterdag stond het Matsuri van Ogawamachi op het programma. Een vriendin organiseerde dit festival, en net als vorig jaar waren we weer van harte uitgenodigd om samen kakegori (schaafijs) en meloen te eten. We genoten van een mooi siervuurwerk en van de dorpsbewoners die vol ijver twee houten leeuwenkoppen ronddroegen om boze geesten weg te jagen die eventueel de oogst konden verstoren. Het viel ons op dat de dorpsbewoners met een toewijding deelnemen die Tom en ik tot op heden nog niet in Nederland hebben aangetroffen.
Vorig jaar waren we dus ook van de partij op ditzelfde festival. Toen droegen WIJ de leeuwenkoppen en vormden we een wijle de kop van de stoet. Men herkende ons en ook ditmaal werd ons deze eer gegund. Ditmaal hebben we de uitnodiging echter beleefd afgeslagen. Wij zijn graag toeschouwers en voelen ons van harte welkom, maar het is hun feestje. Het is immers hun oogst die op het spel staat, hun gemeenschap die hecht moet blijven. Het is hun Uchi, hun sociale kring. Al eerder blogden we over de rol die de Uchi-cirkels spelen in het sociale leven van de Japanners. Het viel ons nu op dat ook Tomoko niet werd gevraagd om de leeuwenkop te torsen. Hoewel een vriendin van de voorzitster van de feestcommissie, was zulks toch een tikje te bar en not done. Vorig jaar waren we dus onwetend, dit maal wilden we het beter doen. Puur zelfreflectie, voor de Jappanners blijven we toch de Gaijin. Alleen Tomoko merkte fijntjes het verschil op en prees ons ervoor.
Matsuri – of festivals – zijn er het hele jaar door en in allerlei soorten en maten. Elke buurtschap heeft haar eigen buurtfeesten van tijd tot tijd. Het is de bedoeling dat de doelgroep daar ook bij aanwezig is. Wegblijven kan echt niet. Het Matsuri-gevoel wordt stevig aangezet door de overheid die hiermee de sociale cohesie van buurten wenst te versterken.
Een en ander is goed vergelijkbaar met de Highlandgames in Schotland. Ook deze regionale traditionele feesten met extravagante sporten als telefoonpaal gooien, hamerslingeren, bierdrinken, zwaarddansen en doedelen, zijn bedoeld voor de eigen gemeenschap. Toeristen zijn van harte welkom, mogen zelfs mee touwtrekken tijdens de afsluitende Tug-O-War, maar schrijven als ongeschreven regel niet in op de overige sporten en competities en dragen geen kilt en al helemaal niet een tartan van een van de lokale clans. Toeristen zijn toeschouwers en helpen nuttig mee om het feest te betalen door de geheven entree en de gekochte versnaperingen op het feestterrein.
We weten inmiddels beter: het is HUN feestje.
Vorig jaar waren we dus ook van de partij op ditzelfde festival. Toen droegen WIJ de leeuwenkoppen en vormden we een wijle de kop van de stoet. Men herkende ons en ook ditmaal werd ons deze eer gegund. Ditmaal hebben we de uitnodiging echter beleefd afgeslagen. Wij zijn graag toeschouwers en voelen ons van harte welkom, maar het is hun feestje. Het is immers hun oogst die op het spel staat, hun gemeenschap die hecht moet blijven. Het is hun Uchi, hun sociale kring. Al eerder blogden we over de rol die de Uchi-cirkels spelen in het sociale leven van de Japanners. Het viel ons nu op dat ook Tomoko niet werd gevraagd om de leeuwenkop te torsen. Hoewel een vriendin van de voorzitster van de feestcommissie, was zulks toch een tikje te bar en not done. Vorig jaar waren we dus onwetend, dit maal wilden we het beter doen. Puur zelfreflectie, voor de Jappanners blijven we toch de Gaijin. Alleen Tomoko merkte fijntjes het verschil op en prees ons ervoor.
Matsuri – of festivals – zijn er het hele jaar door en in allerlei soorten en maten. Elke buurtschap heeft haar eigen buurtfeesten van tijd tot tijd. Het is de bedoeling dat de doelgroep daar ook bij aanwezig is. Wegblijven kan echt niet. Het Matsuri-gevoel wordt stevig aangezet door de overheid die hiermee de sociale cohesie van buurten wenst te versterken.
Een en ander is goed vergelijkbaar met de Highlandgames in Schotland. Ook deze regionale traditionele feesten met extravagante sporten als telefoonpaal gooien, hamerslingeren, bierdrinken, zwaarddansen en doedelen, zijn bedoeld voor de eigen gemeenschap. Toeristen zijn van harte welkom, mogen zelfs mee touwtrekken tijdens de afsluitende Tug-O-War, maar schrijven als ongeschreven regel niet in op de overige sporten en competities en dragen geen kilt en al helemaal niet een tartan van een van de lokale clans. Toeristen zijn toeschouwers en helpen nuttig mee om het feest te betalen door de geheven entree en de gekochte versnaperingen op het feestterrein.
We weten inmiddels beter: het is HUN feestje.
dinsdag 10 augustus 2010
Sociaal boetseren, daijobu, no problem!
Hoe wordt in het Japanse schoolsysteem het sociale element van de persoonlijke ontwikkeling van kinderen bijgebracht? Het begrip sociaal heeft betrekking op de relatie die je hebt met anderen, het boetseren hechten wij er aan omdat de sturing van de ontwikkeling ten opzichte van de Nederlandse setting zo duidelijk merkbaar is. Er wordt op de Japanse school niet zo veel aan het toeval over gelaten als het gaat om het verwerven van sociale talenten.
Tom en ik zijn in de afgelopen jaren vaker in de gelegenheid geweest om in Japan scholen te bezoeken en hebben vorige zomer zelfs tot tweemaal toe "gastlessen" Engels verzorgd aan kleuters. Dolle boel! Maar ook de verhalen en foto's van onze Japanse vriendinnen op juniorhighschool en later highschool dragen nog steeds regelmatig bij aan de onderstaande waarnemingen over het Japanse schoolsysteem. Het werd voorwaar tijd om er eens een lijn in te ontdekken en het Japanse schoolgaan te vergelijken met de door ons genoten schooltijd in Nederland.
’s Morgens vroeg zien we overal trosjes schoolkinderen van verschillende grootte en leeftijd gezamenlijk over straat gaan, in ganzenpas over de stoep of langs de daartoe gemarkeerde rand van de weg. De visueel duidelijk bij elkaar horende kinderen zijn gekleed in hetzelfde uniform, hebben dezelfde kawai petjes op, en hebben allen een grote identieke schooltas op de rug.
Japanse kleuters worden weliswaar de eerste paar keer door hun ouders – lees: moeder – naar school gebracht, al snel echter sluit het kind zich aan bij oudere broertjes of zusjes of straatgenootjes die in colonne de loopafstand tussen thuis en school overbruggen. De oudere kinderen hebben en nemen de verantwoordelijkheid om voor de jongeren te zorgen. Moeder moet voor het eerst loslaten. Moeder wil eigenlijk wel langer met haar kind blijven meelopen, zo’n eind is het niet, maar het is “not done”. Haar kind moet immers deel gaan uitmaken van een nieuwe uchi, een nieuw sociaal netwerk, naast de vertrouwde uchi van het eigen gezin. Japanners redeneren dat het snel ingroeien in de nieuwe groep het beste en snelste slaagt wanneer moeder daar niet bij is.
Bij aankomst op het schoolplein staat steevast een delegatie van het docententeam of tenminste de bovenmeester de kinderen op te wachten, er wordt over en weer goede morgen gewenst. De kinderen betreden de school, verwisselen de schoenen voor binnensloffen en bergen de schoenen op in het eigen plaatsje van het schoenenrek. De tocht wordt vervolgd naar de klas, waar de schooltas achterin de klas in een rek wordt gedeponeerd. De tas bevat schoolboeken en etenswaren om de volledige schooldag door te kunnen komen. Kinderen blijven over en gaan dus niet tussen de middag naar huis. Na school vinden overigens ook nog tal van activiteiten plaats op het gebied van sport, spel en muziek en andere vormen van nuttige recreatie. Ook deze activiteiten vinden plaats op het schoolcomplex. De groepsdocenten treden veel al ook op als sportleraar of muziekdocent.
Het goedemorgen wensen is belangrijk. Niet alleen ben je werkelijk van harte welkom en wordt het voor beide wensers hopelijk inderdaad een goede ochtend , dit ritueel is minstens even belangrijk om het leren van respect voor ouderen vorm te geven. Goede morgen gaat hier met een buiging gepaard. De kinderen buigen iets dieper, de docent nijgt minzaam. Senioriteit wordt geëerd. Formeel vormgegeven maar niettemin welgemeend hartelijk.
Het maatjesdenken is belangrijk op Japanse scholen. Zoals de ouderen de jongeren over straat helpen, zo zijn deze combinaties ook de gehele dag waarneembaar. In sommige schoolse zaken zijn kinderen vast aan elkaar gekoppeld, in andere gevallen zijn de tweetallen losser gevormd. Bij sport is sprake van een “meester-gezel”-relatie. Ouderejaars helpen jongeren in een tutor-rol vooruit met rekenen en taal. Daarmee heeft de ene vaste docent per groep het inderdaad gemakkelijker , maar bovendien worden sociale vaardigheden tussen leerlingen op deze manier bewust ingeslepen.
Je dient je bewust te zijn van de ander: dient je te kunnen verplaatsen in het perspectief van de ander, en moet leren begrijpen wat de invloed is die je hebt op het gedrag van anderen. Sociale vaardigheden als kunnen luisteren, een ruzie kunnen oplossen en kunnen samenwerken, worden hier in de tweetalrelaties gekweekt en gekoesterd. Daarnaast is het kind ook deel van de gehele groep. En ook binnen de groep worden sociale relaties en vaardigheden getraind. Samen zingen is plezierig, samen Kanji dreunen is plezierig, samen de tafels opzeggen is plezierig.
Daijobu, no problem.
Tot de taken op school hoort bewust ook het uitvoeren van corvee. Kinderen maken de school schoon tussen de middag, er zijn groepjes kinderen blij met bezems in de weer in de sportzaal en de dojo. Dood blad wordt uit het zwembad op het dak van de school gedregd. De aula wordt gedweild. De school wordt door kinderen versierd volgens het ritme van de seizoenen, de matsuri en de schooleigen activiteiten. Versieren is leuk werk net als in Nederland. In Japan hoort gezamenlijk opruimen er echter ook weer gewoon bij. Kom daar maar eens om in Nederland.
Ook het uitdelen van de middagmaaltijd die van schoolwege verstrekt wordt is een taak van steeds wisselende groepjes kinderen met koksmuts en serveer-outfit.
Wat daarbij opvalt: iedereen krijgt precies evenveel en er wordt rustig gewacht met de start van het eten tot dat ook de laatste uit de rij voorzien is en de ketels met rijst, vis en groenten met deksel zijn toegedekt. De koks zetten de muts af, worden weer kinderen en de obers eten in hun eigen restaurant mee aan tafel.
Op de middelbare school kun je jezelf aanmelden voor het leren bespelen van een muziekinstrument. De lessen vinden op school plaats en de instrumenten worden van school geleend. Het is echter wel vaak zo dat je niet het instrument van je eigen voorkeur gaat spelen, maar het instrument dat nog nodig is in het schoolorkest. Dat zou in Nederland ondenkbaar zijn, in Japan echter is de groep belangrijker de het individu. Blijmoedig wordt de tuba of de fagot omarmd terwijl de voorkeur eigenlijk naar de klarinet ging. Daijobu, no problem.
Naast complete symfonieorkesten zijn er ook bijvoorbeeld guitarcrubs, waar tientallen leerlingen klassiek gitaar leren spelen. De prestaties van de orkesten zijn verbluffend hoog, er worden met regelmaat professionele uitvoeringen aan de ouders aangeboden. Ze hebben dus ofwel allemaal talent, of er wordt uitputtend geoefend. Dat laatste is zeker het geval.
Ook de zaterdagochtend wordt benut. Hangplekken voor jongeren zijn niet nodig. Er is geen jongere los op straat te vinden, druk als ze zijn in school of op het schoolterrein met onder meer kendo (zwaardvechten), tafeltennis of musiceren. (Of op het schooldak met zwemmen).
Verschilt het bovenstaande nu onherkenbaar van de situatie waarin wij zelf zijn opgegroeid in Nederland? Zo op het oog is het allemaal te volgen. Natuurlijk ontbraken bij ons de uniformen en brachten onze moeder EN vader ons heel wat langer naar school. Het grootste verschil is echter gelegen in de bewuste sturing van gewenst gedrag. Waar bij ons minder aandacht is voor de groep ten gunste van de aandacht voor het individu, worden de regels voor de perfecte groepssfeer in de vorm van normen en waarden, respect en manieren, bewust gestuurd, De hele dag door. Alle activiteiten zijn gericht op de groepsvorming.
In Japan leert men sociaal Denken en sociaal Doen. Sociaal Durven zou in onze Nederlandse ogen de volgende logische stap zijn. Durven samenwerken, kritiek kunnen accepteren en hulp durven vragen worden op school niet expliciet aangeleerd. Het sociale durven vanuit een individueel zelfbewustzijn staat immers haaks op de importantie die aan de groep wordt toegekend.
In Nederland wordt het individu overgewaardeerd, sociaal durven wordt van harte gestimuleerd, sociaal denken en doen weliswaar aanbevolen en voorgeleefd maar niet gecontroleerd. In Japan is het andersom, daar is het sociaal boetseren de grootste vaardigheid van het schoolteam.
De waarheid ligt ongetwijfeld ergens in het midden.
Daijobu, no problem.
Zie ook: Teachers TV Japan: Teaching Respect and Manners
Zie ook: TJC Guitarclub at Aurora 2007
Zie ook: www.uchiyama.nl voor een beknopte uitleg van het Japans onderwijssysteem
Tom en ik zijn in de afgelopen jaren vaker in de gelegenheid geweest om in Japan scholen te bezoeken en hebben vorige zomer zelfs tot tweemaal toe "gastlessen" Engels verzorgd aan kleuters. Dolle boel! Maar ook de verhalen en foto's van onze Japanse vriendinnen op juniorhighschool en later highschool dragen nog steeds regelmatig bij aan de onderstaande waarnemingen over het Japanse schoolsysteem. Het werd voorwaar tijd om er eens een lijn in te ontdekken en het Japanse schoolgaan te vergelijken met de door ons genoten schooltijd in Nederland.
’s Morgens vroeg zien we overal trosjes schoolkinderen van verschillende grootte en leeftijd gezamenlijk over straat gaan, in ganzenpas over de stoep of langs de daartoe gemarkeerde rand van de weg. De visueel duidelijk bij elkaar horende kinderen zijn gekleed in hetzelfde uniform, hebben dezelfde kawai petjes op, en hebben allen een grote identieke schooltas op de rug.
Japanse kleuters worden weliswaar de eerste paar keer door hun ouders – lees: moeder – naar school gebracht, al snel echter sluit het kind zich aan bij oudere broertjes of zusjes of straatgenootjes die in colonne de loopafstand tussen thuis en school overbruggen. De oudere kinderen hebben en nemen de verantwoordelijkheid om voor de jongeren te zorgen. Moeder moet voor het eerst loslaten. Moeder wil eigenlijk wel langer met haar kind blijven meelopen, zo’n eind is het niet, maar het is “not done”. Haar kind moet immers deel gaan uitmaken van een nieuwe uchi, een nieuw sociaal netwerk, naast de vertrouwde uchi van het eigen gezin. Japanners redeneren dat het snel ingroeien in de nieuwe groep het beste en snelste slaagt wanneer moeder daar niet bij is.
Bij aankomst op het schoolplein staat steevast een delegatie van het docententeam of tenminste de bovenmeester de kinderen op te wachten, er wordt over en weer goede morgen gewenst. De kinderen betreden de school, verwisselen de schoenen voor binnensloffen en bergen de schoenen op in het eigen plaatsje van het schoenenrek. De tocht wordt vervolgd naar de klas, waar de schooltas achterin de klas in een rek wordt gedeponeerd. De tas bevat schoolboeken en etenswaren om de volledige schooldag door te kunnen komen. Kinderen blijven over en gaan dus niet tussen de middag naar huis. Na school vinden overigens ook nog tal van activiteiten plaats op het gebied van sport, spel en muziek en andere vormen van nuttige recreatie. Ook deze activiteiten vinden plaats op het schoolcomplex. De groepsdocenten treden veel al ook op als sportleraar of muziekdocent.
Het goedemorgen wensen is belangrijk. Niet alleen ben je werkelijk van harte welkom en wordt het voor beide wensers hopelijk inderdaad een goede ochtend , dit ritueel is minstens even belangrijk om het leren van respect voor ouderen vorm te geven. Goede morgen gaat hier met een buiging gepaard. De kinderen buigen iets dieper, de docent nijgt minzaam. Senioriteit wordt geëerd. Formeel vormgegeven maar niettemin welgemeend hartelijk.
Het maatjesdenken is belangrijk op Japanse scholen. Zoals de ouderen de jongeren over straat helpen, zo zijn deze combinaties ook de gehele dag waarneembaar. In sommige schoolse zaken zijn kinderen vast aan elkaar gekoppeld, in andere gevallen zijn de tweetallen losser gevormd. Bij sport is sprake van een “meester-gezel”-relatie. Ouderejaars helpen jongeren in een tutor-rol vooruit met rekenen en taal. Daarmee heeft de ene vaste docent per groep het inderdaad gemakkelijker , maar bovendien worden sociale vaardigheden tussen leerlingen op deze manier bewust ingeslepen.
Je dient je bewust te zijn van de ander: dient je te kunnen verplaatsen in het perspectief van de ander, en moet leren begrijpen wat de invloed is die je hebt op het gedrag van anderen. Sociale vaardigheden als kunnen luisteren, een ruzie kunnen oplossen en kunnen samenwerken, worden hier in de tweetalrelaties gekweekt en gekoesterd. Daarnaast is het kind ook deel van de gehele groep. En ook binnen de groep worden sociale relaties en vaardigheden getraind. Samen zingen is plezierig, samen Kanji dreunen is plezierig, samen de tafels opzeggen is plezierig.
Daijobu, no problem.
Tot de taken op school hoort bewust ook het uitvoeren van corvee. Kinderen maken de school schoon tussen de middag, er zijn groepjes kinderen blij met bezems in de weer in de sportzaal en de dojo. Dood blad wordt uit het zwembad op het dak van de school gedregd. De aula wordt gedweild. De school wordt door kinderen versierd volgens het ritme van de seizoenen, de matsuri en de schooleigen activiteiten. Versieren is leuk werk net als in Nederland. In Japan hoort gezamenlijk opruimen er echter ook weer gewoon bij. Kom daar maar eens om in Nederland.
Ook het uitdelen van de middagmaaltijd die van schoolwege verstrekt wordt is een taak van steeds wisselende groepjes kinderen met koksmuts en serveer-outfit.
Wat daarbij opvalt: iedereen krijgt precies evenveel en er wordt rustig gewacht met de start van het eten tot dat ook de laatste uit de rij voorzien is en de ketels met rijst, vis en groenten met deksel zijn toegedekt. De koks zetten de muts af, worden weer kinderen en de obers eten in hun eigen restaurant mee aan tafel.
Op de middelbare school kun je jezelf aanmelden voor het leren bespelen van een muziekinstrument. De lessen vinden op school plaats en de instrumenten worden van school geleend. Het is echter wel vaak zo dat je niet het instrument van je eigen voorkeur gaat spelen, maar het instrument dat nog nodig is in het schoolorkest. Dat zou in Nederland ondenkbaar zijn, in Japan echter is de groep belangrijker de het individu. Blijmoedig wordt de tuba of de fagot omarmd terwijl de voorkeur eigenlijk naar de klarinet ging. Daijobu, no problem.
Naast complete symfonieorkesten zijn er ook bijvoorbeeld guitarcrubs, waar tientallen leerlingen klassiek gitaar leren spelen. De prestaties van de orkesten zijn verbluffend hoog, er worden met regelmaat professionele uitvoeringen aan de ouders aangeboden. Ze hebben dus ofwel allemaal talent, of er wordt uitputtend geoefend. Dat laatste is zeker het geval.
Ook de zaterdagochtend wordt benut. Hangplekken voor jongeren zijn niet nodig. Er is geen jongere los op straat te vinden, druk als ze zijn in school of op het schoolterrein met onder meer kendo (zwaardvechten), tafeltennis of musiceren. (Of op het schooldak met zwemmen).
Verschilt het bovenstaande nu onherkenbaar van de situatie waarin wij zelf zijn opgegroeid in Nederland? Zo op het oog is het allemaal te volgen. Natuurlijk ontbraken bij ons de uniformen en brachten onze moeder EN vader ons heel wat langer naar school. Het grootste verschil is echter gelegen in de bewuste sturing van gewenst gedrag. Waar bij ons minder aandacht is voor de groep ten gunste van de aandacht voor het individu, worden de regels voor de perfecte groepssfeer in de vorm van normen en waarden, respect en manieren, bewust gestuurd, De hele dag door. Alle activiteiten zijn gericht op de groepsvorming.
In Japan leert men sociaal Denken en sociaal Doen. Sociaal Durven zou in onze Nederlandse ogen de volgende logische stap zijn. Durven samenwerken, kritiek kunnen accepteren en hulp durven vragen worden op school niet expliciet aangeleerd. Het sociale durven vanuit een individueel zelfbewustzijn staat immers haaks op de importantie die aan de groep wordt toegekend.
In Nederland wordt het individu overgewaardeerd, sociaal durven wordt van harte gestimuleerd, sociaal denken en doen weliswaar aanbevolen en voorgeleefd maar niet gecontroleerd. In Japan is het andersom, daar is het sociaal boetseren de grootste vaardigheid van het schoolteam.
De waarheid ligt ongetwijfeld ergens in het midden.
Daijobu, no problem.
Zie ook: Teachers TV Japan: Teaching Respect and Manners
Zie ook: TJC Guitarclub at Aurora 2007
Zie ook: www.uchiyama.nl voor een beknopte uitleg van het Japans onderwijssysteem
zondag 8 augustus 2010
Lekker weg op eigen eiland
Een van de meest dominante stereotyperingen van de Japanners die in het westen overheerst, is ongetwijfeld de aanname dat men loyaler is aan het bedrijf dan aan het eigen gezin. Van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, tot zelfs in het weekend doorwerken, niets zou de Japanner te dol zijn. Nu is het zo dat aanwezigheid op het werk niet persé betekent dat men ook productief is en heeft de Japanse overheid extra feestdagen ingelast die de schamele week vakantie aanvullen die een salaryman normaal gesproken ten deel valt. Feit is echter dat de Japanse werknemer zijn baas vaak beter kent dan zijn eigen vrouw. Om de spaarzame momenten waarop het gezin compleet is ten volle te benutten, onderneemt men een zeer intensief dagje uit. Eerder schreven we over vuurwerk en voetbal als excuus om de familiebanden aan te halen. Nu volgen enkele indrukken van O-Daiba, een vreemde mengeling tussen pretpark, winkelcentrum en strand.
Het kunstmatige eiland O-daiba werd in 1853 door het Tokugawa Shogunaat aangelegd om verdedigingswerken te herbergen tegen een dreigende Amerikaanse invasie. Hoewel het eiland in militair opzicht geen succes was, admiraal Perry en zijn vloot konden Japan toch dwingen om haar havens te openen, zou het vanaf de jaren '20 tot op heden uitgroeien als één van de meest populaire bestemmingen voor een dagje uit in Tokyo. O-daiba herbergt nu een park dat de bezoeker even de drukte van Tokyo doet vergeten en bezit tevens het enige strand van de stad. Ook heeft men een onsen aangelegd, waarvoor men diep onder Tokyo warmwaterbronnen heeft aangeboord en beschikt O-daiba over een indoor achtbaan. O-daiba wordt door de Rainbow bridge, een verdacht veel op de New Yorkse Brooklyn Bridge gelijkende brug, verbonden met het vasteland. Uiteraard figureert deze brug net als zijn Amerikaanse tegenhanger veelvuldig in reclames en films en wordt ze tegenwoordig gezien als een icoon van het kaliber Tokyo Tower. Naast de Rainbow Bridge is het eiland ook te bereiken met de Yurikakome monorail, welke een prachtig uitzicht biedt over de skyline van Tokyo. De lijn slingert zich behendig langs de vele verkeersknooppunten die soms wel drie snelwegen boven elkaar langs laten gaan en is een infrastructureel kunststukje.
Eenmaal op het eiland aangekomen valt op dat de aanwezige Japanners zich zonder uitzondering in zorgvuldig uitgekozen vrijetijdskleding hebben gestoken. Als je een dag vrij hebt moet dit ten volle uitgedragen worden. Een ongeschreven wet schijnt derhalve te bepalen dat alle vrouwen van strohoedjes zijn voorzien en alle mannen zich in een vakantiehemd en sportschoenen steken. Voorts bestaat er op O-daiba eindelijk de kans voor de zon aanbiddende Japanners om zich helemaal te laten gaan. Het Japanse schoonheidsideaal is namelijk om een zo wit mogelijke huid te hebben. De gedachte hierachter is dat mensen met een bruine huid als boer op het land gewerkt hebben, een beroep waar men zich liever niet mee associeert. Hoewel de whitening crèmes nog steeds gretig aftrek vinden heeft menig Japanner op O-Daiba er geen boodschap aan en er wordt dan ook gezond dat het een lieve lust is.
Voor degene die zich desondanks liever niet op enige bruining laat betrappen, hebben de projectontwikkelaars het winkelcentrum Aquacity uit de grond gestampt. De meest exclusieve westerse merken hebben hier een onderkomen gevonden, zodat de gefortuneerde Japanner aan zijn trekken kan komen zonder een reis naar Parijs te hoeven ondernemen.
Om de bezoeker van O-Daiba nog meer het idee te geven dat deze echt een dag op vakantie is, heeft men de mall naast Aqua city in een stijl opgetrokken die het midden houdt tussen een Italiaans piazza en een Franse boulevard. Dit paradijs voor koopverslaafde vrouwen is toepasselijk Venus Fort genoemd. Hoewel hier en daar een beteuterde echtgenoot meeloopt met zijn echtgenote die weer een nieuw paar schoenen nodig heeft, wordt dit fantasie-Europa vooral door alleenstaande, zeer vermogende dertigers bevolkt. Vrouwen met vijf of meer tassen vol designerkleding vormen geen uitzondering. Ze lijken het stereotype van de single dertiger die nog bij haar ouders woont en haar volledige salaris aan kleding spendeert te bevestigen. Deze zogenaamde parasite singles vervallen vaak tot zulk gedrag omdat zij een goede baan hebben, die ze op moeten geven zodra een echtgenoot gevonden is. Omdat het ideaalbeeld van fulltime-huisvrouw nog steeds alomtegenwoordig is, kiezen velen eieren voor hun geld. Gebrek aan een relatie lijkt wel te worden ondervangen door eindeloze strooptochten naar de laatste mode, zoals dat in Venus Fort gebeurt. Gewillig laat men zich van de ene designbril na de andere Franse designertas aanpraten. Ze laten zich bedwelmen door een spel, waarvan alleen het winkelpersoneel (dat een tas 50 procent afprijst naar een nog steeds respectabele 1000 euro) de consequenties helder voor ogen heeft.
Hoewel het Venus Fort de donkere zijde van het Japanse consumentengedrag toont, is er gelukkig ook vertier voor de hele familie aanwezig dat alleen maar in Japan bedacht kan worden. Zo bevinden zich de studio's van Fuji tv op O-Daiba en zijn deze toegankelijk gemaakt voor het publiek. Zoals overal ter wereld zijn Japanners gek op dramaseries, en de set van de laatste Fuji series kan dan ook worden bezocht. Een warm onthaal van uiterst beleefde medewerkers valt de bezoeker ten deel, en menigmaal laten ouders zich nog enthousiaster dan hun kinderen zich door de wondere wereld van Fuji-tv loodsen. Ook aan de allerkleinsten is gedacht. Omdat zij het ingewikkelde Japanse schrift nog niet meester zijn en aldus de informatieborden niet kunnen lezen, mogen zij een stempeltocht doen. Hierbij moet men Rafukun, de mascotte van Fuji-tv, op een bij de ingang uitgereikt papier stempelen. Deze blauwe hond heeft uiteindelijk zes kleuren nodig om zijn volledige gestalte aan te kunnen nemen, zodat de jeugd naar de zes verschillende stempels op zoek moet. Om de pret bij Fuji nog completer te maken, bevindt zich bij de ingang van het gebouw een Maneki Neko Duck stand. Naar verluidt is deze kruising tussen een Maneki Neko en een eend tot stand gekomen toen een poes pardoes van het dak van een tempel viel en bovenop een eend viel. Hoewel deze ontstaansgeschiedenis menig westerling de wenkbrauwen doet fronsen, gaan de Japanners onverstoorbaar met de Maneki Neko Duck op de foto en waant de salaryman zich weer even dat jongetje van weleer.
Bovenstaande impressies laten zien dat in Japan de scheidslijn tussen het perfecte en het waanzinnige uiterst delicaat is. De uitstekende infrastructuur naar O-Daiba, shopping malls waar alles te koop is wat de vermogende Japanner zich maar wenst en de geoliede entertainment-machine laten eens temeer zien dat Japan in hoeveelheid vermaak per vierkante meter in niemand zijn meerdere hoeft te erkennen. Men beschikt over het verbluffende vermogen om de knop om te zetten en de sleur van bedrijf, huishouden en school te verruilen voor een dag intens vertier. De vraag is echter of de tijd die men niet met het gezin kan doorbrengen wel zo makkelijk in een dag in te halen is. Hoewel de families op O-Daiba zich gedwee door het circuit van schattigheid laten stuwen, verraadt menig verveelde blik dat er meer aan de hand is dan met het kopen van spullen kan worden opgelost.
Het is in ieder geval te hopen dat men in de toekomst met een zelfde toewijding als waarmee O-Daiba is vormgegeven het Japanse gezinsleven kan verbeteren.
Het kunstmatige eiland O-daiba werd in 1853 door het Tokugawa Shogunaat aangelegd om verdedigingswerken te herbergen tegen een dreigende Amerikaanse invasie. Hoewel het eiland in militair opzicht geen succes was, admiraal Perry en zijn vloot konden Japan toch dwingen om haar havens te openen, zou het vanaf de jaren '20 tot op heden uitgroeien als één van de meest populaire bestemmingen voor een dagje uit in Tokyo. O-daiba herbergt nu een park dat de bezoeker even de drukte van Tokyo doet vergeten en bezit tevens het enige strand van de stad. Ook heeft men een onsen aangelegd, waarvoor men diep onder Tokyo warmwaterbronnen heeft aangeboord en beschikt O-daiba over een indoor achtbaan. O-daiba wordt door de Rainbow bridge, een verdacht veel op de New Yorkse Brooklyn Bridge gelijkende brug, verbonden met het vasteland. Uiteraard figureert deze brug net als zijn Amerikaanse tegenhanger veelvuldig in reclames en films en wordt ze tegenwoordig gezien als een icoon van het kaliber Tokyo Tower. Naast de Rainbow Bridge is het eiland ook te bereiken met de Yurikakome monorail, welke een prachtig uitzicht biedt over de skyline van Tokyo. De lijn slingert zich behendig langs de vele verkeersknooppunten die soms wel drie snelwegen boven elkaar langs laten gaan en is een infrastructureel kunststukje.
Eenmaal op het eiland aangekomen valt op dat de aanwezige Japanners zich zonder uitzondering in zorgvuldig uitgekozen vrijetijdskleding hebben gestoken. Als je een dag vrij hebt moet dit ten volle uitgedragen worden. Een ongeschreven wet schijnt derhalve te bepalen dat alle vrouwen van strohoedjes zijn voorzien en alle mannen zich in een vakantiehemd en sportschoenen steken. Voorts bestaat er op O-daiba eindelijk de kans voor de zon aanbiddende Japanners om zich helemaal te laten gaan. Het Japanse schoonheidsideaal is namelijk om een zo wit mogelijke huid te hebben. De gedachte hierachter is dat mensen met een bruine huid als boer op het land gewerkt hebben, een beroep waar men zich liever niet mee associeert. Hoewel de whitening crèmes nog steeds gretig aftrek vinden heeft menig Japanner op O-Daiba er geen boodschap aan en er wordt dan ook gezond dat het een lieve lust is.
Voor degene die zich desondanks liever niet op enige bruining laat betrappen, hebben de projectontwikkelaars het winkelcentrum Aquacity uit de grond gestampt. De meest exclusieve westerse merken hebben hier een onderkomen gevonden, zodat de gefortuneerde Japanner aan zijn trekken kan komen zonder een reis naar Parijs te hoeven ondernemen.
Om de bezoeker van O-Daiba nog meer het idee te geven dat deze echt een dag op vakantie is, heeft men de mall naast Aqua city in een stijl opgetrokken die het midden houdt tussen een Italiaans piazza en een Franse boulevard. Dit paradijs voor koopverslaafde vrouwen is toepasselijk Venus Fort genoemd. Hoewel hier en daar een beteuterde echtgenoot meeloopt met zijn echtgenote die weer een nieuw paar schoenen nodig heeft, wordt dit fantasie-Europa vooral door alleenstaande, zeer vermogende dertigers bevolkt. Vrouwen met vijf of meer tassen vol designerkleding vormen geen uitzondering. Ze lijken het stereotype van de single dertiger die nog bij haar ouders woont en haar volledige salaris aan kleding spendeert te bevestigen. Deze zogenaamde parasite singles vervallen vaak tot zulk gedrag omdat zij een goede baan hebben, die ze op moeten geven zodra een echtgenoot gevonden is. Omdat het ideaalbeeld van fulltime-huisvrouw nog steeds alomtegenwoordig is, kiezen velen eieren voor hun geld. Gebrek aan een relatie lijkt wel te worden ondervangen door eindeloze strooptochten naar de laatste mode, zoals dat in Venus Fort gebeurt. Gewillig laat men zich van de ene designbril na de andere Franse designertas aanpraten. Ze laten zich bedwelmen door een spel, waarvan alleen het winkelpersoneel (dat een tas 50 procent afprijst naar een nog steeds respectabele 1000 euro) de consequenties helder voor ogen heeft.
Hoewel het Venus Fort de donkere zijde van het Japanse consumentengedrag toont, is er gelukkig ook vertier voor de hele familie aanwezig dat alleen maar in Japan bedacht kan worden. Zo bevinden zich de studio's van Fuji tv op O-Daiba en zijn deze toegankelijk gemaakt voor het publiek. Zoals overal ter wereld zijn Japanners gek op dramaseries, en de set van de laatste Fuji series kan dan ook worden bezocht. Een warm onthaal van uiterst beleefde medewerkers valt de bezoeker ten deel, en menigmaal laten ouders zich nog enthousiaster dan hun kinderen zich door de wondere wereld van Fuji-tv loodsen. Ook aan de allerkleinsten is gedacht. Omdat zij het ingewikkelde Japanse schrift nog niet meester zijn en aldus de informatieborden niet kunnen lezen, mogen zij een stempeltocht doen. Hierbij moet men Rafukun, de mascotte van Fuji-tv, op een bij de ingang uitgereikt papier stempelen. Deze blauwe hond heeft uiteindelijk zes kleuren nodig om zijn volledige gestalte aan te kunnen nemen, zodat de jeugd naar de zes verschillende stempels op zoek moet. Om de pret bij Fuji nog completer te maken, bevindt zich bij de ingang van het gebouw een Maneki Neko Duck stand. Naar verluidt is deze kruising tussen een Maneki Neko en een eend tot stand gekomen toen een poes pardoes van het dak van een tempel viel en bovenop een eend viel. Hoewel deze ontstaansgeschiedenis menig westerling de wenkbrauwen doet fronsen, gaan de Japanners onverstoorbaar met de Maneki Neko Duck op de foto en waant de salaryman zich weer even dat jongetje van weleer.
Bovenstaande impressies laten zien dat in Japan de scheidslijn tussen het perfecte en het waanzinnige uiterst delicaat is. De uitstekende infrastructuur naar O-Daiba, shopping malls waar alles te koop is wat de vermogende Japanner zich maar wenst en de geoliede entertainment-machine laten eens temeer zien dat Japan in hoeveelheid vermaak per vierkante meter in niemand zijn meerdere hoeft te erkennen. Men beschikt over het verbluffende vermogen om de knop om te zetten en de sleur van bedrijf, huishouden en school te verruilen voor een dag intens vertier. De vraag is echter of de tijd die men niet met het gezin kan doorbrengen wel zo makkelijk in een dag in te halen is. Hoewel de families op O-Daiba zich gedwee door het circuit van schattigheid laten stuwen, verraadt menig verveelde blik dat er meer aan de hand is dan met het kopen van spullen kan worden opgelost.
Het is in ieder geval te hopen dat men in de toekomst met een zelfde toewijding als waarmee O-Daiba is vormgegeven het Japanse gezinsleven kan verbeteren.
vrijdag 6 augustus 2010
Japans openbaar vervoer
Vorig jaar schreven we al over de punctualiteit van het openbaar vervoer in Japan. Uiteraard is in vergelijking met de gang van zaken op de Nederlandse Spoorwegen alles een verbetering, maar in Japan maakt men er een sport van precies op de aangegeven momenten aan te komen. Wat ook bijna altijd lukt: het personeel van Japan Railways doet in ieder geval haar uiterste best. Hoe dan ook, genoeg daarover: met op tijd rijdende treinen ben je namelijk slechts op de helft.
Medewerking van de reizigers is die andere broodnodige voorwaarde voor succes. Het is onmogelijk miljoenen forensen per dag te verwerken wanneer men met de Nederlandse mentaliteit in de Japanse spitstrein stapt. Zitten is er zelden bij daar de Japanse trein doorgaans enkel zitplaatsen langs beide zijkanten heeft: de rest van de reizigers heeft een handgreep tot zijn beschikking. Menig Japanner heeft van de nood een deugd weten te maken en doet een heerlijk dutje in staande positie.
De Japanse spits is immens druk. Om een beeld te schetsen: wij verblijven momenteel in Ekoda, dat op drie haltes van een van de belangrijkste knooppunten van Tokyo, Ikebukuro, is gesitueerd. Wanneer het plaatselijke boemeltje Ekoda binnenrolt om 8 uur 's ochtends is dit nagenoeg vol -vergelijkbaar met de treinen die op de vrijdagmiddag Utrecht Centraal in en uit rijden- maar wanneer de schuifdeuren open glijden doet elke reiziger zijn best om toch nog ruimte voor anderen te creëren. Bij de twee op Ekoda volgende stations precies hetzelfde verhaal. Goed adem happen voor je instapt is van groot belang, want de lucht in de trein wordt doorgaans erg ijl.
Toch is er, bij aankomst op Ikebukuro, geen haast om zo snel mogelijk uit de zweterige kabine te komen. Zij die bij de deur staan gaan het eerst naar buiten, en wanneer er iemand van hogere leeftijd -en doorgaans ook mindere lengte- tussen langere mensen staat mag deze altijd voor. Nog belangrijker: men stapt pas in wanneer de laatste reiziger de trein heeft verlaten, hoe lang dat ook mag duren.
Al die vertragingen bij de NS waren nog te verdragen geweest als de mentaliteit van sommige reizigers wat beter was geweest. Van mij mag een Japanse trein rustig 5 minuten vertraging oplopen, want ermee reizen is simpelweg erg prettig.
Dat is misschien nog wel het grootste verschil: heb je in Nederland het idee de hele tijd voor de ander op te moeten letten, in Japan is er van zulks geen sprake.
Hier letten de mensen op elkaar.
Medewerking van de reizigers is die andere broodnodige voorwaarde voor succes. Het is onmogelijk miljoenen forensen per dag te verwerken wanneer men met de Nederlandse mentaliteit in de Japanse spitstrein stapt. Zitten is er zelden bij daar de Japanse trein doorgaans enkel zitplaatsen langs beide zijkanten heeft: de rest van de reizigers heeft een handgreep tot zijn beschikking. Menig Japanner heeft van de nood een deugd weten te maken en doet een heerlijk dutje in staande positie.
De Japanse spits is immens druk. Om een beeld te schetsen: wij verblijven momenteel in Ekoda, dat op drie haltes van een van de belangrijkste knooppunten van Tokyo, Ikebukuro, is gesitueerd. Wanneer het plaatselijke boemeltje Ekoda binnenrolt om 8 uur 's ochtends is dit nagenoeg vol -vergelijkbaar met de treinen die op de vrijdagmiddag Utrecht Centraal in en uit rijden- maar wanneer de schuifdeuren open glijden doet elke reiziger zijn best om toch nog ruimte voor anderen te creëren. Bij de twee op Ekoda volgende stations precies hetzelfde verhaal. Goed adem happen voor je instapt is van groot belang, want de lucht in de trein wordt doorgaans erg ijl.
Toch is er, bij aankomst op Ikebukuro, geen haast om zo snel mogelijk uit de zweterige kabine te komen. Zij die bij de deur staan gaan het eerst naar buiten, en wanneer er iemand van hogere leeftijd -en doorgaans ook mindere lengte- tussen langere mensen staat mag deze altijd voor. Nog belangrijker: men stapt pas in wanneer de laatste reiziger de trein heeft verlaten, hoe lang dat ook mag duren.
Al die vertragingen bij de NS waren nog te verdragen geweest als de mentaliteit van sommige reizigers wat beter was geweest. Van mij mag een Japanse trein rustig 5 minuten vertraging oplopen, want ermee reizen is simpelweg erg prettig.
Dat is misschien nog wel het grootste verschil: heb je in Nederland het idee de hele tijd voor de ander op te moeten letten, in Japan is er van zulks geen sprake.
Hier letten de mensen op elkaar.
dinsdag 3 augustus 2010
Japanse consumptiedrang pt. 2
Hoe je het ook wendt of keert, Japan staat sinds de na-oorlogse bezetting onder invloed van Amerika. Hoewel er veel zijn –met name oudere Japanners- die hier bepaald niet over te spreken zijn, denk ik dat juist die mengeling van Westerse consumptiemaatschappij en traditionele Japanse waarden dit land zo veel leuker maakt dan alle andere landen aan de Aziatische kant van de wereld.
Want consumeren, dat kunnen ze hier. Schreef Pim reeds eerder over mobiele telefoons en televisie; ik wil het graag over het fenomeen ‘mall’ hebben. Een woord dat overigens geen passende vertaling naar het Nederlands kent, want het standaard winkelcentrum valt totaal in het niet bij een dergelijk koopjesparadijs. Vorig weekend werden we door de Ikeda’s meegetroond naar Higashimatsuyama’s nieuwe trots: de Peony Walk, passend vernoemd naar de bloem van de stad. Eindelijk hoefde er niet meer naar een veel verder gelegen plek –Wakaba- gereden te worden voor een middag (kleding)winkelplezier.
Higashimatsuyama is wat mensen uit Tokyo platteland noemen, en wat boeren als stedelijk zouden omschrijven: de perfecte mix van leuke woonwijken van elkaar gescheiden door kleine en dus onmogelijk rendabele rijstveldjes. We hadden de huizen al enige tijd achter ons gelaten toen in de voorruit plots een enorm gebouw opdoemde. De al even uitgestrekte parkeerplaats gaf ons het gevoel bij een enorme bouwmarkt te zijn beland, maar niets was minder waar: toen we via de hoofdingang het complex betraden werden we aangenaam verrast met roze tegels in een oerdegelijk patroon, lantaarnpalen, bankjes en heel veel koopgrage Japanners.
Eerste stop: de dierenwinkel. Net toen ik me afvroeg waarom er zoveel vrouwen voor de etalage samendromden kwamen de redenen in beeld: kleine hondjes en katjes die niet alleen het publiek, maar ook elkaar redelijk saai leken te vinden. Uiteraard allen perfect, want –geheel op zijn Japans- net zo lang doorgefokt tot die bepaalde kat geen zwarte haar meer in zijn vacht had en de krullen van die hond precies zo krullerig waren als de bedoeling was. Dat kost moeite en veel tijd, wat zich vertaalde in de prijs van de diertjes: al moet ik toegeven nooit bewust onderzoek te hebben gedaan naar de prijs van een huisdier in Nederland schrok ik me wild bij het zien van een prijs van omgerekend 3000 euro. Aangezien de gemiddelde Japanner ook niet bij machte is een dergelijk bedrag in een keer op tafel te leggen is er een heel handige oplossing bedacht: in Japan betaal je je hond of kat gewoon in termijnen! En, hoewel, ik het niet passend vond te vragen wat te doen wanneer het nieuwe huisdier halverwege de termijn het loodje zou leggen, hebben de Japanners ook daar ongetwijfeld een oplossing voor bedacht.
Volgende halte: de Omu Omu! Dit restaurant is, te midden van vele andere, gelegen aan een plein met een enorm gedeeld terras dat (alhoewel volgens Lonneke niet uniek voor Japan) geruzie over welke tafels nu bij welke horecagelegenheid horen uitsluit. Nooit meer genegeerd worden door een ober omdat je per ongeluk een verkeerde stoel bij hebt geschoven dus! Na –ook al wisten we niet precies wat- besteld te hebben gingen we voorzien van een pieper zitten. Ook weer zo slim bedacht: het voorkomt gedoe bij de kassa en de doorstroom is bovendien veel beter. Nooit meer iemand die de kassa bezet houdt omdat hij of zij zijn of haar hamburger nog moet krijgen.
Toen het eten eenmaal arriveerde was de trek zo toegenomen dat ik op dat moment alles had kunnen eten. Kwam dat even goed uit, want de volgende combinatie deed Pim en mij toch wel even slikken: rijst met tomatensmaak onder een omelet, overgoten met een aan ossenstaartsoep gelijkende saus. En, alsof nog niet gek genoeg, kreeg men bij ieder bord ook nog een zak friet. Hoewel afzonderlijk goed te pruimen –tomatenrijst uitgezonderd- hebben de Japanners het combineren van eten niet of veel te goed onder knie, afhankelijk van hoe je het bekijkt.
In de daaropvolgende twee uur vervolgden we onze ontdekkingsreis langs allerhande kledingzaken –waaronder een met de interessante naam ‘Starvations’- en keken we met name onze ogen uit naar de vele dagjesmensen. Moeders met armen vol tassen, vaders met armen vol kinderen.
Een ander hoogtepunt vond plaats toen we onder het genot van een ijsje even zaten bij te komen op een bankje en uit een nabijgelegen visrestaurant een kok met een tonijnhandpop tussen de noren doorliep. Toen hij zich van ons afdraaide bleek het hier echter een (niet meer zo)levensecht exemplaar te betreffen, getuige het bloed dat langs zijn onderarm op de grond drupte. Vrolijk maakte de man een rondje langs alle toeschouwers, ondertussen met zijn andere hand de onderkaak van de vis bewegend en zo een pratende mond suggererend. Het team van medewerkers dat met een doekje het bloed achter hem opveegde deed vermoeden dat de klandizie op dat moment enigszins tegen moet zijn gevallen.
In de auto terug naar huis uitten we uitgebreid ons enthousiasme over wat we net gezien hadden, en legden we uit hoe ontzettend anders deze mall in vergelijking met de Nederlandse winkelcentra was. Jawel, Tomoko vond het ook leuk, en was blij dat ze niet meer zo ver hoefde voor kleren.
Een bioscoop was voor haar het enige wat nog ontbrak.
Want consumeren, dat kunnen ze hier. Schreef Pim reeds eerder over mobiele telefoons en televisie; ik wil het graag over het fenomeen ‘mall’ hebben. Een woord dat overigens geen passende vertaling naar het Nederlands kent, want het standaard winkelcentrum valt totaal in het niet bij een dergelijk koopjesparadijs. Vorig weekend werden we door de Ikeda’s meegetroond naar Higashimatsuyama’s nieuwe trots: de Peony Walk, passend vernoemd naar de bloem van de stad. Eindelijk hoefde er niet meer naar een veel verder gelegen plek –Wakaba- gereden te worden voor een middag (kleding)winkelplezier.
Higashimatsuyama is wat mensen uit Tokyo platteland noemen, en wat boeren als stedelijk zouden omschrijven: de perfecte mix van leuke woonwijken van elkaar gescheiden door kleine en dus onmogelijk rendabele rijstveldjes. We hadden de huizen al enige tijd achter ons gelaten toen in de voorruit plots een enorm gebouw opdoemde. De al even uitgestrekte parkeerplaats gaf ons het gevoel bij een enorme bouwmarkt te zijn beland, maar niets was minder waar: toen we via de hoofdingang het complex betraden werden we aangenaam verrast met roze tegels in een oerdegelijk patroon, lantaarnpalen, bankjes en heel veel koopgrage Japanners.
Eerste stop: de dierenwinkel. Net toen ik me afvroeg waarom er zoveel vrouwen voor de etalage samendromden kwamen de redenen in beeld: kleine hondjes en katjes die niet alleen het publiek, maar ook elkaar redelijk saai leken te vinden. Uiteraard allen perfect, want –geheel op zijn Japans- net zo lang doorgefokt tot die bepaalde kat geen zwarte haar meer in zijn vacht had en de krullen van die hond precies zo krullerig waren als de bedoeling was. Dat kost moeite en veel tijd, wat zich vertaalde in de prijs van de diertjes: al moet ik toegeven nooit bewust onderzoek te hebben gedaan naar de prijs van een huisdier in Nederland schrok ik me wild bij het zien van een prijs van omgerekend 3000 euro. Aangezien de gemiddelde Japanner ook niet bij machte is een dergelijk bedrag in een keer op tafel te leggen is er een heel handige oplossing bedacht: in Japan betaal je je hond of kat gewoon in termijnen! En, hoewel, ik het niet passend vond te vragen wat te doen wanneer het nieuwe huisdier halverwege de termijn het loodje zou leggen, hebben de Japanners ook daar ongetwijfeld een oplossing voor bedacht.
Volgende halte: de Omu Omu! Dit restaurant is, te midden van vele andere, gelegen aan een plein met een enorm gedeeld terras dat (alhoewel volgens Lonneke niet uniek voor Japan) geruzie over welke tafels nu bij welke horecagelegenheid horen uitsluit. Nooit meer genegeerd worden door een ober omdat je per ongeluk een verkeerde stoel bij hebt geschoven dus! Na –ook al wisten we niet precies wat- besteld te hebben gingen we voorzien van een pieper zitten. Ook weer zo slim bedacht: het voorkomt gedoe bij de kassa en de doorstroom is bovendien veel beter. Nooit meer iemand die de kassa bezet houdt omdat hij of zij zijn of haar hamburger nog moet krijgen.
Toen het eten eenmaal arriveerde was de trek zo toegenomen dat ik op dat moment alles had kunnen eten. Kwam dat even goed uit, want de volgende combinatie deed Pim en mij toch wel even slikken: rijst met tomatensmaak onder een omelet, overgoten met een aan ossenstaartsoep gelijkende saus. En, alsof nog niet gek genoeg, kreeg men bij ieder bord ook nog een zak friet. Hoewel afzonderlijk goed te pruimen –tomatenrijst uitgezonderd- hebben de Japanners het combineren van eten niet of veel te goed onder knie, afhankelijk van hoe je het bekijkt.
In de daaropvolgende twee uur vervolgden we onze ontdekkingsreis langs allerhande kledingzaken –waaronder een met de interessante naam ‘Starvations’- en keken we met name onze ogen uit naar de vele dagjesmensen. Moeders met armen vol tassen, vaders met armen vol kinderen.
Een ander hoogtepunt vond plaats toen we onder het genot van een ijsje even zaten bij te komen op een bankje en uit een nabijgelegen visrestaurant een kok met een tonijnhandpop tussen de noren doorliep. Toen hij zich van ons afdraaide bleek het hier echter een (niet meer zo)levensecht exemplaar te betreffen, getuige het bloed dat langs zijn onderarm op de grond drupte. Vrolijk maakte de man een rondje langs alle toeschouwers, ondertussen met zijn andere hand de onderkaak van de vis bewegend en zo een pratende mond suggererend. Het team van medewerkers dat met een doekje het bloed achter hem opveegde deed vermoeden dat de klandizie op dat moment enigszins tegen moet zijn gevallen.
In de auto terug naar huis uitten we uitgebreid ons enthousiasme over wat we net gezien hadden, en legden we uit hoe ontzettend anders deze mall in vergelijking met de Nederlandse winkelcentra was. Jawel, Tomoko vond het ook leuk, en was blij dat ze niet meer zo ver hoefde voor kleren.
Een bioscoop was voor haar het enige wat nog ontbrak.
zondag 1 augustus 2010
'Football is just a game (but I like it!)'
Aldus luidde het spandoek van de -voor een eenvoudig treffen in competitieverband- in grote getale meegereisde supporters van voetbalclub Vegalta Sendai. Plaats van treffen: het Todoroki Athletics Stadium te Kawasaki in de prefectuur Kanagawa direct ten westen van Tokyo. Tegenstander: Kawasaki Frontale!
Volgens wikipedia koos men bij de club, oorspronkelijk Kawasaki Fujitsu (een grote electronicafabrikant) geheten, voor het achtervoegsel 'frontale' omdat dit "het Italiaanse woord voor vooraan/vooruit is en zowel een aanmoediging als een wens voor een aanvallende speelstijl impliceert". Wanneer je rondneust in de lijst van in de J-league (de Japanse eredivisie) uitkomende clubs kom je wel meer spannende clubnamen tegen. Neem alleen al de tegenstander: Vegalta is dan weer geen Italiaans, maar een samentrekking van de namen van de hemellichamen Vega en Altair, hoofdrolspelers in de -in de Japanse mythologie belangrijke- mythe over het Tanabata-feest op 7 juli. Bent u er nog?
Een voetbalwedstrijd bijwonen behoort wellicht niet direct tot wat het eerste in iemand opkomt wanneer deze Japan bezoekt, maar aangezien een van de leraressen op school voetbalfan in hart en nieren is -ze was bedroefder dan wij dat Spanje met de wereldbeker aan de haal ging, en al helemaal toen keeper van Frontale Eiji Kawashima naar België vertrok- kon ze een aantrekkelijke korting op toegangskaarten voor een wedstrijd regelen. Aldus geschiedde, en dus togen Pim, Thomas, Lonneke en ik naar Kawasaki. Na ons in de fanshop van de broodnodige merchandise te hebben voorzien, kwamen we aan bij het stadion. Dat we er zo vroeg waren bleek geen overbodige luxe, want voor de toegangspoorten was een waar volksfeest aan de gang. Mensen van zeer verschillende pluimage -arm en rijk, jong en oud- bereidden zich voor op de wedstrijd tegen Sendai, hetzij met wat te eten of te drinken, hetzij door zich vol te hangen met Frontale-spullen van de alomtegenwoordige kraampjes. Of door de drinkautomaat leeg te trekken daar deze 100 yen goedkoper was dan de flesjes in het stadion. Ook leuk was het kraampje waar Braziliaanse saté werd verkocht. Immers, Braziliaanse voetballers genieten grote populariteit onder de Japanse voetbalfans en zijn dan ook in grote getale in de J-league aanwezig.
Toen we het 25.000 stoeltjes tellende stadion rond 6 uur binnengingen was het reeds voor driekwart gevuld. Een vriendelijke medewerker stuurde ons het juiste (sta)vak in, recht achter een van de doelen. De gehele helft van het stadion links van ons werd bezet door Kawasaki-fans, recht tegenover ons bevond zich het uitvak van een slordige 25 meter breed en de rest van de rechterkant was eveneens een zee van zwart-lichtblauw, of zoals ze zelf zeggen -jawel- 'nero azzuro'. Het veld werd tot half zeven slechts bevolkt door de vier(!) mascottes van de thuisclub, waaronder een olijke dolfijn, een platgeslagen daikon (Japanse radijs) en wandelende emmer kipnuggets. Toen beide ploegen het veld betraden voor de warming-up ontplofte het stadion nagenoeg: langs de gehele lengte van de boarding stonden vaandelzwaaiers met enorme vlaggen te zwaaien, terwijl het publiek werd opgehitst door enthousiast op en neer stuiterende mannen met megafoons in hun handen. En iedereen deed mee. Ook hier blijkt het ritueel misschien nog wel belangrijker dan het spelletje.
Een minutieus verslag van de wedstrijd zal ik jullie besparen, maar opvallend bleef het enthousiasme van de supporters, óók toen de thuisploeg met 0-2 achterstond. Bij beide doelpunten viel een stilte van slechts 2, 3 seconden voordat de liederen weer uit volle borst werden hervat. Uiteindelijk werd er met 3-2 gewonnen -per doelpunt werd er harder gezongen en gejuicht- na een faire, kaartloze wedstrijd.
Kwart voor negen: einde van het ritueel. Beide ploegen verlaten tegelijk, na elkaar gefeliciteerd te hebben het veld. De supporters stromen rustig naar de uitgangen. Het aantal politieagenten dat actief bezig is dit in goede banen te leiden: nul. Gebroederlijk wandelen supporters van beide partijen naar het station. Ze bespreken de wedstrijd niet na, maar zoeken tenminste ook geen ruzie met elkaar. Het niveau mag dan door sommigen laag worden gevonden, duidelijk is wel dat Japanners de essentie van het spelletje hebben begrepen, zoals ook blijkt uit de slagzin van Kawasaki Frontale: 'Football Together!'
Forza Frontale!
Volgens wikipedia koos men bij de club, oorspronkelijk Kawasaki Fujitsu (een grote electronicafabrikant) geheten, voor het achtervoegsel 'frontale' omdat dit "het Italiaanse woord voor vooraan/vooruit is en zowel een aanmoediging als een wens voor een aanvallende speelstijl impliceert". Wanneer je rondneust in de lijst van in de J-league (de Japanse eredivisie) uitkomende clubs kom je wel meer spannende clubnamen tegen. Neem alleen al de tegenstander: Vegalta is dan weer geen Italiaans, maar een samentrekking van de namen van de hemellichamen Vega en Altair, hoofdrolspelers in de -in de Japanse mythologie belangrijke- mythe over het Tanabata-feest op 7 juli. Bent u er nog?
Een voetbalwedstrijd bijwonen behoort wellicht niet direct tot wat het eerste in iemand opkomt wanneer deze Japan bezoekt, maar aangezien een van de leraressen op school voetbalfan in hart en nieren is -ze was bedroefder dan wij dat Spanje met de wereldbeker aan de haal ging, en al helemaal toen keeper van Frontale Eiji Kawashima naar België vertrok- kon ze een aantrekkelijke korting op toegangskaarten voor een wedstrijd regelen. Aldus geschiedde, en dus togen Pim, Thomas, Lonneke en ik naar Kawasaki. Na ons in de fanshop van de broodnodige merchandise te hebben voorzien, kwamen we aan bij het stadion. Dat we er zo vroeg waren bleek geen overbodige luxe, want voor de toegangspoorten was een waar volksfeest aan de gang. Mensen van zeer verschillende pluimage -arm en rijk, jong en oud- bereidden zich voor op de wedstrijd tegen Sendai, hetzij met wat te eten of te drinken, hetzij door zich vol te hangen met Frontale-spullen van de alomtegenwoordige kraampjes. Of door de drinkautomaat leeg te trekken daar deze 100 yen goedkoper was dan de flesjes in het stadion. Ook leuk was het kraampje waar Braziliaanse saté werd verkocht. Immers, Braziliaanse voetballers genieten grote populariteit onder de Japanse voetbalfans en zijn dan ook in grote getale in de J-league aanwezig.
Toen we het 25.000 stoeltjes tellende stadion rond 6 uur binnengingen was het reeds voor driekwart gevuld. Een vriendelijke medewerker stuurde ons het juiste (sta)vak in, recht achter een van de doelen. De gehele helft van het stadion links van ons werd bezet door Kawasaki-fans, recht tegenover ons bevond zich het uitvak van een slordige 25 meter breed en de rest van de rechterkant was eveneens een zee van zwart-lichtblauw, of zoals ze zelf zeggen -jawel- 'nero azzuro'. Het veld werd tot half zeven slechts bevolkt door de vier(!) mascottes van de thuisclub, waaronder een olijke dolfijn, een platgeslagen daikon (Japanse radijs) en wandelende emmer kipnuggets. Toen beide ploegen het veld betraden voor de warming-up ontplofte het stadion nagenoeg: langs de gehele lengte van de boarding stonden vaandelzwaaiers met enorme vlaggen te zwaaien, terwijl het publiek werd opgehitst door enthousiast op en neer stuiterende mannen met megafoons in hun handen. En iedereen deed mee. Ook hier blijkt het ritueel misschien nog wel belangrijker dan het spelletje.
Een minutieus verslag van de wedstrijd zal ik jullie besparen, maar opvallend bleef het enthousiasme van de supporters, óók toen de thuisploeg met 0-2 achterstond. Bij beide doelpunten viel een stilte van slechts 2, 3 seconden voordat de liederen weer uit volle borst werden hervat. Uiteindelijk werd er met 3-2 gewonnen -per doelpunt werd er harder gezongen en gejuicht- na een faire, kaartloze wedstrijd.
Kwart voor negen: einde van het ritueel. Beide ploegen verlaten tegelijk, na elkaar gefeliciteerd te hebben het veld. De supporters stromen rustig naar de uitgangen. Het aantal politieagenten dat actief bezig is dit in goede banen te leiden: nul. Gebroederlijk wandelen supporters van beide partijen naar het station. Ze bespreken de wedstrijd niet na, maar zoeken tenminste ook geen ruzie met elkaar. Het niveau mag dan door sommigen laag worden gevonden, duidelijk is wel dat Japanners de essentie van het spelletje hebben begrepen, zoals ook blijkt uit de slagzin van Kawasaki Frontale: 'Football Together!'
Forza Frontale!
Vuurwerk en de Japanners
In tegenstelling tot de Nederlandse gewoonte om met oud en nieuw het oude jaar naar de vergetelheid te knallen, vieren de Japanners oud en nieuw op veel kleinere en rustigere schaal en steken ze nauwelijks vuurwerk af. Waar het bij ons met oud en nieuw soms lijkt alsof de oorlog is uitgebroken, blijft het op 31 december en 1 januari over het algemeen stil in Japan. Echter, Japan kent wel degelijk een rijke vuurwerktraditie, hetgeen tot uitdrukking komt in de serie van zomervuurwerken die ieder jaar wordt georganiseerd. Guan, Bas, Tom en ik bezochten één der beroemdste 'Hanabi Taikai' (groot vuurwerk evenement), namelijk het vuurwerk aan de Sumida rivier in hartje Tokyo, om de pracht van het Japanse vuurwerk aan den lijve te ondervinden
Hoewel het vuurwerk slechts een half uur zou duren en verwachte regen misschien roet in het eten zou kunnen gooien, was vanaf Ueno al een enorme mensenmassa op de been. Dat je het vuurwerk niet zomaar even kan bekijken bleek wel uit het feit dat veel Japanse meisjes en sommige Japanse jongens zich in Yukata (zomerkimono) hadden gekleed. Aldus gingen we temidden van een stoet van piekfijn uitgedoste Japanners het metrostation van Ueno in om af te reizen naar Asakusa. Daar zou namelijk één van de beste uitzichten op het vuurwerk te verkrijgen zijn. Ondanks het enorme aantal Japanners dat dit mooie plan met ons deelde, verliep onze reis met de metro zeer ordelijk. De Japanners zijn internationaal vermaard om hun drang niets aan het toeval over te willen laten en een klein leger van in knalgele uniformen gestoken verkeersagenten dirigeerde ons vriendelijk doch beslist door de metro heen. Voorts hielp uitstekende bewegwijzering die men tijdelijk aan de muren van de metrostations had bevestigd om de drommen mensen gelijkmatig over het perron te verdelen. Het ellebogen dat menig Nederlands forens dagelijks mag doormaken als hij de trein neemt was in ieder geval in geen velden of wegen te bekennen.
Eenmaal boven de grond in Asakusa waren de richtingsadviezen helaas wat minder duidelijk. Ook had men ongelukkigerwijs het midden van de straat afgezet, zodat daar Japanse gezinnen op kleedjes konden plaatsnemen om het vuurwerk te kunnen aanschouwen. Het was wel alleraardigst om te zien hoe men hier netjes de kleedjes had gerangschikt om zoveel mogelijk anderen ook zitruimte te gunnen om het komende spektakel te kunnen meemaken. Het kwam ons voor dat dit één van de zeldzame gelegenheden is om met het hele gezin samen te kunnen zijn, en dat men dit genoegen met zoveel mogelijk andere gezinnen wilde delen. Hoe huiselijk het er ook uit zag, de stroom mensen aan weerskanten van de zittende Japanners begon toch enigszins uit balans te raken. Uiteraard zijn ook Japanners niet vrij van enig ongeduld als het tijdstip waarop het vuurwerk nadert aanvangt, en al snel begon een aantal dissidenten zich ietwat ruw een weg naar voren te banen. Toen één man tegen de stroom in probeerde te lopen, maakten we kennis met een Japanse politieagent, wiens geduld zojuist was opgeraakt. Het Japanse equivalent van 'loop verdomme niet tegen de richting in' en nog enkele Japanse onbeleefdheden ontschoten hem. Gelukkig waren we net op tijd het grootste knelpunt voorbij, waarna het vuurwerk een aanvang nam.
Een ruim half uur stond de hemel in lichterlaaie met het meest prachtige siervuurwerk. Ook hier kwam het Japanse gevoel voor esthetiek naar boven in de vorm van het zogenaamde Han-Warimono vuurwerk. Dit vuurwerk is een combinatie van de Warimono en de Pokamono. De Warimono is een pijl de in een gelijkmatige cirkel uiteenspat, waar de Pokamono bestaat uit een pijl die, eenmaal afgeschoten, een clusterbombardement aan kleinere pijltjes afschiet. Zoals op onderstaande foto te zien is, zagen we een wonderlijk samenspel van gouden Warimono die doorsneden werden door de clusterpijltjes van de Pokamono. Hoewel het voor de meeste aanwezigen vast niet de eerste keer was dat ze het vuurwerk meemaakten, steeg bij menig pyrotechnisch kunststukje een welgemeend applaus op onder de aanwezigen. Hoewel het vuurwerk af en toe onderbroken werd om de volgende lading klaar te maken, was er geen enkel moment sprake van ongeduld of ontevredenheid dat het al afgelopen zou zijn.
Aldus werden we overdonderd door een vuurwerk dat het gefragmenteerde oud en nieuw geknal in Nederland deed verbleken. We konden ons laven aan de Japanse voorkeur voor het genieten in de groep en het zich over kunnen geven aan een vaste hoedanigheid waarin men het vuurwerk kan meemaken. Ook al was er enige wrijving op de plaats van bestemming, over het algemeen vleiden gezinnen zich op de voor hen bestemde plaats, liet men elkaar de ruimte en vertrouwde men op de kunde van pyrotechnici die het publiek een harmonieuzer vuurwerk voorschotelden dan dat men ieder voor zich had kunnen bereiken.
Hoewel het vuurwerk slechts een half uur zou duren en verwachte regen misschien roet in het eten zou kunnen gooien, was vanaf Ueno al een enorme mensenmassa op de been. Dat je het vuurwerk niet zomaar even kan bekijken bleek wel uit het feit dat veel Japanse meisjes en sommige Japanse jongens zich in Yukata (zomerkimono) hadden gekleed. Aldus gingen we temidden van een stoet van piekfijn uitgedoste Japanners het metrostation van Ueno in om af te reizen naar Asakusa. Daar zou namelijk één van de beste uitzichten op het vuurwerk te verkrijgen zijn. Ondanks het enorme aantal Japanners dat dit mooie plan met ons deelde, verliep onze reis met de metro zeer ordelijk. De Japanners zijn internationaal vermaard om hun drang niets aan het toeval over te willen laten en een klein leger van in knalgele uniformen gestoken verkeersagenten dirigeerde ons vriendelijk doch beslist door de metro heen. Voorts hielp uitstekende bewegwijzering die men tijdelijk aan de muren van de metrostations had bevestigd om de drommen mensen gelijkmatig over het perron te verdelen. Het ellebogen dat menig Nederlands forens dagelijks mag doormaken als hij de trein neemt was in ieder geval in geen velden of wegen te bekennen.
Eenmaal boven de grond in Asakusa waren de richtingsadviezen helaas wat minder duidelijk. Ook had men ongelukkigerwijs het midden van de straat afgezet, zodat daar Japanse gezinnen op kleedjes konden plaatsnemen om het vuurwerk te kunnen aanschouwen. Het was wel alleraardigst om te zien hoe men hier netjes de kleedjes had gerangschikt om zoveel mogelijk anderen ook zitruimte te gunnen om het komende spektakel te kunnen meemaken. Het kwam ons voor dat dit één van de zeldzame gelegenheden is om met het hele gezin samen te kunnen zijn, en dat men dit genoegen met zoveel mogelijk andere gezinnen wilde delen. Hoe huiselijk het er ook uit zag, de stroom mensen aan weerskanten van de zittende Japanners begon toch enigszins uit balans te raken. Uiteraard zijn ook Japanners niet vrij van enig ongeduld als het tijdstip waarop het vuurwerk nadert aanvangt, en al snel begon een aantal dissidenten zich ietwat ruw een weg naar voren te banen. Toen één man tegen de stroom in probeerde te lopen, maakten we kennis met een Japanse politieagent, wiens geduld zojuist was opgeraakt. Het Japanse equivalent van 'loop verdomme niet tegen de richting in' en nog enkele Japanse onbeleefdheden ontschoten hem. Gelukkig waren we net op tijd het grootste knelpunt voorbij, waarna het vuurwerk een aanvang nam.
Een ruim half uur stond de hemel in lichterlaaie met het meest prachtige siervuurwerk. Ook hier kwam het Japanse gevoel voor esthetiek naar boven in de vorm van het zogenaamde Han-Warimono vuurwerk. Dit vuurwerk is een combinatie van de Warimono en de Pokamono. De Warimono is een pijl de in een gelijkmatige cirkel uiteenspat, waar de Pokamono bestaat uit een pijl die, eenmaal afgeschoten, een clusterbombardement aan kleinere pijltjes afschiet. Zoals op onderstaande foto te zien is, zagen we een wonderlijk samenspel van gouden Warimono die doorsneden werden door de clusterpijltjes van de Pokamono. Hoewel het voor de meeste aanwezigen vast niet de eerste keer was dat ze het vuurwerk meemaakten, steeg bij menig pyrotechnisch kunststukje een welgemeend applaus op onder de aanwezigen. Hoewel het vuurwerk af en toe onderbroken werd om de volgende lading klaar te maken, was er geen enkel moment sprake van ongeduld of ontevredenheid dat het al afgelopen zou zijn.
Aldus werden we overdonderd door een vuurwerk dat het gefragmenteerde oud en nieuw geknal in Nederland deed verbleken. We konden ons laven aan de Japanse voorkeur voor het genieten in de groep en het zich over kunnen geven aan een vaste hoedanigheid waarin men het vuurwerk kan meemaken. Ook al was er enige wrijving op de plaats van bestemming, over het algemeen vleiden gezinnen zich op de voor hen bestemde plaats, liet men elkaar de ruimte en vertrouwde men op de kunde van pyrotechnici die het publiek een harmonieuzer vuurwerk voorschotelden dan dat men ieder voor zich had kunnen bereiken.
vrijdag 30 juli 2010
Umeboshi / de Blauwe Diamant
Niet lang geleden werd er in Nijmegen geploeterd op de Vierdaagse van Nijmegen. Broeierige warmte, blaren, zouttekort, uitdroging, misselijkheid, het zijn voorwaar barre omstandigheden. Hadden zij maar de umeboshi gehad, de ingelegde en gedroogde Japanse pruimen. Wij denken dat Japanners niet zo zeer zo oud worden van een levenlang vis eten als wel van het dagelijks gebruik van de umeboshi in de keuken en onderweg.
De ume wordt ook wel liefkozend de blauwe diamant genoemd. Strikt genomen is het geen pruim maar een abrikoosvariant die haar weg 1300 jaar geleden van China, via –zoals zovaak- Korea naar Japan heeft gevonden. Ook toen al slaagden de Japanners er in om een reeds bestaand product te verrijken en te verbeteren: de Japanse ume is ronder en groter dan de Chinese variant en bevat nog meer voedingsstoffen, die de eretitel diamant onder het fruit rechtvaardigen.
Een prima snack dus, zeker met deze hitte die –helaas- met geen woorden te beschrijven is: je moet het ondergaan. Zij die Japan eerder in de zomer bezochten weten waar ik het over heb, en kennen ook de gelukzalige verlichting die een ume in dergelijke omstandigheden biedt. Verkrijgbaar bij elke Konbini (dus letterlijk op elke straathoek). Met name de gedroogde variant is populair, want makkelijk mee te nemen. Een opvallend detail is dat, in tegenstelling tot bijna alle andere producten in de Japanse geoliede consumptiemaatschappij de umeboshi geen enkele reclame behoeven - maar toch gretig aftrek vinden. De Japanner weet wat te doen om kwiek te blijven in de zomer.
Vanuit thuis is een verlanglijstje opgesteld met mee te brengen boodschappen en souvenirs uit Japan. Bovenaan staan steevast de roze zakjes umeboshi.
De ume wordt ook wel liefkozend de blauwe diamant genoemd. Strikt genomen is het geen pruim maar een abrikoosvariant die haar weg 1300 jaar geleden van China, via –zoals zovaak- Korea naar Japan heeft gevonden. Ook toen al slaagden de Japanners er in om een reeds bestaand product te verrijken en te verbeteren: de Japanse ume is ronder en groter dan de Chinese variant en bevat nog meer voedingsstoffen, die de eretitel diamant onder het fruit rechtvaardigen.
Een prima snack dus, zeker met deze hitte die –helaas- met geen woorden te beschrijven is: je moet het ondergaan. Zij die Japan eerder in de zomer bezochten weten waar ik het over heb, en kennen ook de gelukzalige verlichting die een ume in dergelijke omstandigheden biedt. Verkrijgbaar bij elke Konbini (dus letterlijk op elke straathoek). Met name de gedroogde variant is populair, want makkelijk mee te nemen. Een opvallend detail is dat, in tegenstelling tot bijna alle andere producten in de Japanse geoliede consumptiemaatschappij de umeboshi geen enkele reclame behoeven - maar toch gretig aftrek vinden. De Japanner weet wat te doen om kwiek te blijven in de zomer.
Vanuit thuis is een verlanglijstje opgesteld met mee te brengen boodschappen en souvenirs uit Japan. Bovenaan staan steevast de roze zakjes umeboshi.
dinsdag 27 juli 2010
Japanse consumptiedrang
Gisteren, op een doordeweekse dinsdag, bezochten Tom, Bas en ik het Tokyo Metropolitan Office in Shinjuku. De machtige constructie is één van de hoogste in de buurt, en vanaf één der torens kan een uitstekend uitzicht verkregen worden over Tokyo. Na een korte inspectie van meegebrachte tassen (een pure formaliteit in een veilige stad als Tokyo), stappen we in de lift en zoeven met een nauwelijks voelbare noodgang naar boven. Echter, als we uitstappen, treffen we niet de verwachte verrekijker aan waarmee megalopolis Tokyo bezien kan worden. In plaats daarvan is de hele verdieping gevuld met een vreemde combinatie van souvenirwinkeltjes en een Italiaanse koffiebar. Het valt ons ook hier weer op dat de Japanners nauwelijks gelegenheden en plekken onbenut laten om producten, dan wel diensten aan te bieden. Daarom bij deze een blog over de consumptiedrang in Tokyo die men, geheel volgens de Japanse hang naar perfectionisme, tot grote hoogte weet te brengen.
De gemiddelde inwoner van Tokyo heeft een chronisch gebrek aan tijd. Of het nu overwerkende salarymen, fulltime huisvrouwen, of jeugd die zich na schooltijd nog eens verplicht laat bijspijkeren op cramschools betreft, de tijd waarin bedrijven hun potentiële klant kunnen bestoken met reclame is beperkt. De Japanners zouden de Japanners niet zijn, als ze niet allerlei manieren hebben uitgevonden om de argeloze consument alsnog te voorzien van de nodige impulsen die tot kopen aanzetten. Waar in Nederland vaak onder etenstijd gebeld wordt om allerhande producten te slijten, bestookt men in Japan de klant met mobiele reclame mail. Zo mochten wij vorig jaar, toen we een Japans mobieltje tot onze beschikking hadden, maar liefst vijf keer per dag gunstige aanbiedingen voor een nieuw huis of een andere baan ontvangen. Toen we aan onze gastmoeder vroegen of we het niet uit konden zetten, staarde ze ons verbaasd aan met de woorden: 'maar willen jullie dan niet weten waar Yakitori de volgende week 20 yen goedkoper is?!'.
De mobiele reclame is niet de enige commerciële functie van het technologisch wonder dat Japanse mobiele telefoon heet. Men propt elk denkbaar snufje in toestellen, waardoor er onder andere mee betaald kan worden. Even vreesden we dat een vrouw in de metro op het punt stond om haar telefoon kapot te slaan op de incheck-poortjes, maar gelukkig bleek ze de telefoon eventjes zacht op het betaalvlak te drukken. Met name de grootste Japanse mobiele provider, NTT Docomo, heeft een waar arsenaal aan diensten om het de consument zo gemakkelijk mogelijk te maken zijn Yen via de mobiele telefoon uit te geven. Zo is er de dienst I concierge, die een overzicht biedt van de winkels en restaurants in de buurt en de dienst Cmode, waarmee de gebruiker met zijn telefoon bij allerhande automaten kan betalen.
Japanse automaten, de zogenaamde Jidohanbaiki, zijn een waar fenomeen en verschillen op sommige punten van hun westerse tegenhanger. Zo bestaat er ten eerste de mogelijkheid om yen biljetten in het apparaat te schuiven, hetgeen ideaal is voor degenen die geen cash bij zich hebben. Voorts hebben de automaten die drinken bevatten de handige eigenschap dat ze in de zomer de inhoud koelen en in de winter de inhoud verwarmen. Qua uitwerpsnelheid laat de Jidohanbaiki buitenlandse automaten ver achter zich, met donderend geweld is het gekozen product al uitgeworpen terwijl de selectieknop nog maar nauwelijks losgelaten is. Verder is de Jidohanbaiki zo aangenaam omdat er behalve versies met drinken, ook nog varianten met sigaretten, stropdassen en zelfs onderbroeken zijn. Ook is in een stad als Tokyo ongeveer iedere tien meter een ander kluitje Jidohanbaiki te vinden. Het maakte dat Tom en ik vorig jaar, in navolging van de Japanners, iedere dag wel drie flesjes frisdrank uit de automaat trokken. Hoewel we onze flesjes dit keer grotendeels met water navullen, blijft de jidohanbaiki en haar gemakken lonken.
Wat ook een onweerstaanbare verleiding biedt aan de Japanse consument, is de televisie. Waar in Nederland allerhande regels bestaan die sluikreclame trachten te weren, lijkt het alsof de Japanners juist zoveel mogelijk producten aanprijzen in hun tv-shows. Onlangs mochten we getuige zijn van de Japanse introductie van de nieuwe iPhone. Omdat het apparaatje gefabriceerd wordt door een Amerikaanse (buitenlandse!) fabrikant was er wellicht enige huiver bij de marketingbureaus dat Apple's nieuwste telg niet aan zou slaan bij het Japanse publiek. De oplossing bleek echter simpel. Allereerst zond Nihon Television een communicatiespecial uit, waarin het gebruik van smartphones in Japan werd onderzocht. Uiteraard was het gebruikte voorbeeld van een smartphone de iPhone 4, en natuurlijk waren alle Japanners die het apparaat gebruikten uitermate tevreden over de manier waarop dit hun levens verrijkte. Hoewel een dergelijk mechanisme ook wel in Nederland voorkomt, is het in Japan van een ongekende omvang en wordt een product letterlijk in alle beschikbare media aangeprezen. Zo worden treinen volgeplakt met iPhone 4 stickers, halen beroemdheden die zich in elke Japanse talkshow laten zien het apparaatje uit hun zak om de voordelen die het hun op levert op te sommen en spotten wij in menig elektronicazaak speciaal ingerichte stands voor de felbegeerde telefoon.
Het verbaast ons nu allerminst dat het aantal iPhones in de Yamanote trein iedere ochtend exponentieel toeneemt. Of het nu zaakjes vol met toeristische snuisterijen, aanbiedingen voor Yakitori of campagnes zijn om een nieuw apparaat aan te prijzen, het lijkt in Japan allemaal net even wat aantrekkelijker te zijn dan in het buitenland.
De gemiddelde inwoner van Tokyo heeft een chronisch gebrek aan tijd. Of het nu overwerkende salarymen, fulltime huisvrouwen, of jeugd die zich na schooltijd nog eens verplicht laat bijspijkeren op cramschools betreft, de tijd waarin bedrijven hun potentiële klant kunnen bestoken met reclame is beperkt. De Japanners zouden de Japanners niet zijn, als ze niet allerlei manieren hebben uitgevonden om de argeloze consument alsnog te voorzien van de nodige impulsen die tot kopen aanzetten. Waar in Nederland vaak onder etenstijd gebeld wordt om allerhande producten te slijten, bestookt men in Japan de klant met mobiele reclame mail. Zo mochten wij vorig jaar, toen we een Japans mobieltje tot onze beschikking hadden, maar liefst vijf keer per dag gunstige aanbiedingen voor een nieuw huis of een andere baan ontvangen. Toen we aan onze gastmoeder vroegen of we het niet uit konden zetten, staarde ze ons verbaasd aan met de woorden: 'maar willen jullie dan niet weten waar Yakitori de volgende week 20 yen goedkoper is?!'.
De mobiele reclame is niet de enige commerciële functie van het technologisch wonder dat Japanse mobiele telefoon heet. Men propt elk denkbaar snufje in toestellen, waardoor er onder andere mee betaald kan worden. Even vreesden we dat een vrouw in de metro op het punt stond om haar telefoon kapot te slaan op de incheck-poortjes, maar gelukkig bleek ze de telefoon eventjes zacht op het betaalvlak te drukken. Met name de grootste Japanse mobiele provider, NTT Docomo, heeft een waar arsenaal aan diensten om het de consument zo gemakkelijk mogelijk te maken zijn Yen via de mobiele telefoon uit te geven. Zo is er de dienst I concierge, die een overzicht biedt van de winkels en restaurants in de buurt en de dienst Cmode, waarmee de gebruiker met zijn telefoon bij allerhande automaten kan betalen.
Japanse automaten, de zogenaamde Jidohanbaiki, zijn een waar fenomeen en verschillen op sommige punten van hun westerse tegenhanger. Zo bestaat er ten eerste de mogelijkheid om yen biljetten in het apparaat te schuiven, hetgeen ideaal is voor degenen die geen cash bij zich hebben. Voorts hebben de automaten die drinken bevatten de handige eigenschap dat ze in de zomer de inhoud koelen en in de winter de inhoud verwarmen. Qua uitwerpsnelheid laat de Jidohanbaiki buitenlandse automaten ver achter zich, met donderend geweld is het gekozen product al uitgeworpen terwijl de selectieknop nog maar nauwelijks losgelaten is. Verder is de Jidohanbaiki zo aangenaam omdat er behalve versies met drinken, ook nog varianten met sigaretten, stropdassen en zelfs onderbroeken zijn. Ook is in een stad als Tokyo ongeveer iedere tien meter een ander kluitje Jidohanbaiki te vinden. Het maakte dat Tom en ik vorig jaar, in navolging van de Japanners, iedere dag wel drie flesjes frisdrank uit de automaat trokken. Hoewel we onze flesjes dit keer grotendeels met water navullen, blijft de jidohanbaiki en haar gemakken lonken.
Wat ook een onweerstaanbare verleiding biedt aan de Japanse consument, is de televisie. Waar in Nederland allerhande regels bestaan die sluikreclame trachten te weren, lijkt het alsof de Japanners juist zoveel mogelijk producten aanprijzen in hun tv-shows. Onlangs mochten we getuige zijn van de Japanse introductie van de nieuwe iPhone. Omdat het apparaatje gefabriceerd wordt door een Amerikaanse (buitenlandse!) fabrikant was er wellicht enige huiver bij de marketingbureaus dat Apple's nieuwste telg niet aan zou slaan bij het Japanse publiek. De oplossing bleek echter simpel. Allereerst zond Nihon Television een communicatiespecial uit, waarin het gebruik van smartphones in Japan werd onderzocht. Uiteraard was het gebruikte voorbeeld van een smartphone de iPhone 4, en natuurlijk waren alle Japanners die het apparaat gebruikten uitermate tevreden over de manier waarop dit hun levens verrijkte. Hoewel een dergelijk mechanisme ook wel in Nederland voorkomt, is het in Japan van een ongekende omvang en wordt een product letterlijk in alle beschikbare media aangeprezen. Zo worden treinen volgeplakt met iPhone 4 stickers, halen beroemdheden die zich in elke Japanse talkshow laten zien het apparaatje uit hun zak om de voordelen die het hun op levert op te sommen en spotten wij in menig elektronicazaak speciaal ingerichte stands voor de felbegeerde telefoon.
Het verbaast ons nu allerminst dat het aantal iPhones in de Yamanote trein iedere ochtend exponentieel toeneemt. Of het nu zaakjes vol met toeristische snuisterijen, aanbiedingen voor Yakitori of campagnes zijn om een nieuw apparaat aan te prijzen, het lijkt in Japan allemaal net even wat aantrekkelijker te zijn dan in het buitenland.
donderdag 22 juli 2010
Zoals een Inuit duizend woorden voor even zovele soorten sneeuw heeft ..
.. heeft men in Japan duizend verschillende woorden voor even zovele soorten soja-saus. Waar men in Nederland alleen ketjap manis kent, als een zoetige smaakversterker voor Indonesische gerechten, hanteert men in Japan veel meer varianten van de saus op basis van soja. Toegegeven, Nederlanders zijn verzot op ketjap, schrijven het zelfs in hedendaags Bahasa wel als kecap, en nemen het op vakantie naar den vreemde mee, net als de aardappels, hagelslag en drop. Toegegeven, de meer avontuurlijke Nederlander kent inmiddels ook wel de elegante zwarte flesjes met dubbele rode schenkdop van het merk Kikkoman zoals deze bij de meer authentieke Chinese en Japanse restaurants naast het peper- en zoutstelletje op de tafelhoek staan. Maar er blijken zoveel meer nuances in sojasmaak voorhanden. Hieronder een kleine greep uit het assortiment zoals we dat in de Japanse supermarkt aantreffen. Wees echter gewaarschuwd: we gaan de diepte in.
Wat is sojasaus eigenlijk? De basisingrediënten zijn –uiteraard- de sojaboon, geroosterd graan, water en zeezout. Hoewel uiterst populair in de Aziatische keuken wordt hij in het Westen slechts mondjesmaat toegepast: worcestersaus en maggi zijn de enige soorten saus die enigszins in de buurt komen. De echte saus wordt namelijk ook nog eens gefermenteerd en gemengd met wat alcohol. Dat soya in Azië zo wijdverspreid gebruikt wordt betekent tegelijkertijd ook dat hij in de loop der eeuwen aan de plaatselijke smaak is aangepast. Probeer dus niet een Chinees gerecht op smaak te brengen met Kikkoman: het resultaat zal wellicht smakelijk, maar niet zoals verwacht zijn.
Ook binnen Japan zijn er verschillende soorten saus. De traditionele vete tussen Kanto (Tokyo) en Kansai (Osaka en Kyoto) gaat niet alleen over standaarddialect en televisieprogramma’s, maar ook voedsel. Dus is het gepast dat beide regio’s een eigen saus hebben. In het geval van de Kanto is dit de zogenaamde Koikuchi saus, die –helaas, Osaka’ers- als standaard Japans wordt beschouwd. De Kansai-variant Usukuchi is, in tegenstelling tot de bijna zwarte Koikuchi, wat lichter van kleur en smaak. Sowieso lijkt men in Osaka niet zo dol op sterke smaken daar de Shiro-variant ook haar oorsprong in deze regio kent. Hierbij is de graan/soya verhouding nogal in het voordeel van de eerste uitgeslagen. Haar tegenhanger is Tamari, afkomstig uit het midden van hoofdeiland Honshu, die wordt gekenmerkt door haar lage graangehalte. Ten slotte is er nog de Keizerlijke Variant: Saishikomi wordt, in tegenstelling tot de andere soorten, niet in zout water gebrouwen maar in soya zelf, wat hem veel zoeter dan de rest maakt. En uiteraard -marketingexperts als ze zijn- hebben de Japanners allerhande labels voor de verscheidene sauzen bedacht. Naar mate van graad van fermentatie liggen de flesjes in de supermarkt gerangschikt. Dat zegt de gemiddelde westerse fijnproever bij een eerste bezoek natuurlijk niets, en daarom bij deze mijn top drie van niet te missen soorten:
1. Niniku
Met stip op één: niniku! Sinds de eerste kennismaking in 2006 staat deze bij iedere tafelgrill, gourmet of barbecue te huize Omes gebroederlijk tussen de whisky-cocktail en gembersaus. Het bevat namelijk het wonderingrediënt: knoflook! Die hebben we ook al jarenlang van Remia en Calvé, zult u zeggen, maar deze variant, namelijk in combinatie met soya, blijkt oh zo veel subtieler en beter gedoseerd. In het geval van een tandartsbezoek de volgende ochtend wordt gebruik helaas nog steeds afgeraden.
2. Sobatsuyu
De sobatsuyu vormt een goede tweede. Omgekeerd evenredig aan het oplopen van het kwik neemt de Japanse behoefte aan warme maaltijden ’s zomers af. Jazeker, noedels eet men hier in de maanden juni, juli en augustus gewoon koud. Niet zelden hebben wij een schaal voorbij zien komen waarin soba – boekweitnoedels - en ijsblokjes gebroederlijk naast elkaar liggen. Daarbij hoort uiteraard ook een speciale saus of tsuyu, samengesteld uit een aardige hoeveelheid dashi (een Japanse bouillon), zoete soyasaus en mirin (zoete rijstwijn vor het kokkerellen). Deze saus geniet zulk een populariteit dat deze, als de soba eenmaal opgeslurpt zijn, met het water waarin de noedels gekookt zijn opgedronken wordt.
3. Ponzu
Nummer drie, maar zeker niet de minste, is de niet te versmaden variant ponzu, samengesteld uit mirin, rijstazijn, bonitovlokken (vis, familie van de makreel) en kombu (zeewier). Dit mengsel wordt, na te zijn afgekoeld, op smaak gebracht met een of meer van de volgende Japanse citrusvruchten: yuzu, sudachi, daidai of kabosu. Wie het zelf wil proberen: citroen en/of limoen volstaan ook. In beginsel is ponzu dus een lichtgele, waterige saus, maar omdat het voor gebruik meestal wordt vermengd met sojasaus heeft ook dat mengsel de naam ponzu of ponzu saus.
In het begin is het misschien even wennen, maar uiteindelijk een waardevolle uitbreiding op het Westerse smakenpalet. En ook al schenk je het zelf niet over je eten heen, alles wat je geserveerd krijgt is op de een of andere manier al in aanraking geweest met het donkerbruine goud. Na een week ben je vergeten hoe eten zonder smaakte!
Wat is sojasaus eigenlijk? De basisingrediënten zijn –uiteraard- de sojaboon, geroosterd graan, water en zeezout. Hoewel uiterst populair in de Aziatische keuken wordt hij in het Westen slechts mondjesmaat toegepast: worcestersaus en maggi zijn de enige soorten saus die enigszins in de buurt komen. De echte saus wordt namelijk ook nog eens gefermenteerd en gemengd met wat alcohol. Dat soya in Azië zo wijdverspreid gebruikt wordt betekent tegelijkertijd ook dat hij in de loop der eeuwen aan de plaatselijke smaak is aangepast. Probeer dus niet een Chinees gerecht op smaak te brengen met Kikkoman: het resultaat zal wellicht smakelijk, maar niet zoals verwacht zijn.
Ook binnen Japan zijn er verschillende soorten saus. De traditionele vete tussen Kanto (Tokyo) en Kansai (Osaka en Kyoto) gaat niet alleen over standaarddialect en televisieprogramma’s, maar ook voedsel. Dus is het gepast dat beide regio’s een eigen saus hebben. In het geval van de Kanto is dit de zogenaamde Koikuchi saus, die –helaas, Osaka’ers- als standaard Japans wordt beschouwd. De Kansai-variant Usukuchi is, in tegenstelling tot de bijna zwarte Koikuchi, wat lichter van kleur en smaak. Sowieso lijkt men in Osaka niet zo dol op sterke smaken daar de Shiro-variant ook haar oorsprong in deze regio kent. Hierbij is de graan/soya verhouding nogal in het voordeel van de eerste uitgeslagen. Haar tegenhanger is Tamari, afkomstig uit het midden van hoofdeiland Honshu, die wordt gekenmerkt door haar lage graangehalte. Ten slotte is er nog de Keizerlijke Variant: Saishikomi wordt, in tegenstelling tot de andere soorten, niet in zout water gebrouwen maar in soya zelf, wat hem veel zoeter dan de rest maakt. En uiteraard -marketingexperts als ze zijn- hebben de Japanners allerhande labels voor de verscheidene sauzen bedacht. Naar mate van graad van fermentatie liggen de flesjes in de supermarkt gerangschikt. Dat zegt de gemiddelde westerse fijnproever bij een eerste bezoek natuurlijk niets, en daarom bij deze mijn top drie van niet te missen soorten:
1. Niniku
Met stip op één: niniku! Sinds de eerste kennismaking in 2006 staat deze bij iedere tafelgrill, gourmet of barbecue te huize Omes gebroederlijk tussen de whisky-cocktail en gembersaus. Het bevat namelijk het wonderingrediënt: knoflook! Die hebben we ook al jarenlang van Remia en Calvé, zult u zeggen, maar deze variant, namelijk in combinatie met soya, blijkt oh zo veel subtieler en beter gedoseerd. In het geval van een tandartsbezoek de volgende ochtend wordt gebruik helaas nog steeds afgeraden.
2. Sobatsuyu
De sobatsuyu vormt een goede tweede. Omgekeerd evenredig aan het oplopen van het kwik neemt de Japanse behoefte aan warme maaltijden ’s zomers af. Jazeker, noedels eet men hier in de maanden juni, juli en augustus gewoon koud. Niet zelden hebben wij een schaal voorbij zien komen waarin soba – boekweitnoedels - en ijsblokjes gebroederlijk naast elkaar liggen. Daarbij hoort uiteraard ook een speciale saus of tsuyu, samengesteld uit een aardige hoeveelheid dashi (een Japanse bouillon), zoete soyasaus en mirin (zoete rijstwijn vor het kokkerellen). Deze saus geniet zulk een populariteit dat deze, als de soba eenmaal opgeslurpt zijn, met het water waarin de noedels gekookt zijn opgedronken wordt.
3. Ponzu
Nummer drie, maar zeker niet de minste, is de niet te versmaden variant ponzu, samengesteld uit mirin, rijstazijn, bonitovlokken (vis, familie van de makreel) en kombu (zeewier). Dit mengsel wordt, na te zijn afgekoeld, op smaak gebracht met een of meer van de volgende Japanse citrusvruchten: yuzu, sudachi, daidai of kabosu. Wie het zelf wil proberen: citroen en/of limoen volstaan ook. In beginsel is ponzu dus een lichtgele, waterige saus, maar omdat het voor gebruik meestal wordt vermengd met sojasaus heeft ook dat mengsel de naam ponzu of ponzu saus.
In het begin is het misschien even wennen, maar uiteindelijk een waardevolle uitbreiding op het Westerse smakenpalet. En ook al schenk je het zelf niet over je eten heen, alles wat je geserveerd krijgt is op de een of andere manier al in aanraking geweest met het donkerbruine goud. Na een week ben je vergeten hoe eten zonder smaakte!
Abonneren op:
Posts (Atom)